Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/563

Deze pagina is proefgelezen
geboren uit de twist van Babel, worden één
in ’t lofverkondigen van Uw grootdadigheên
aan ’t Pinkstervierend volk te Sion. Welke krachten,
gewrocht sints dezen stond, die ook uw moorders brachten
tot de ondervinding, in het omgezet gemoed,
der heelkracht van Uw naam, der heilkracht van uw bloed!
Vervolging woedt vergeefs. Hy zal geen vlammen doven,
die storm! maar drijven ze eer nog schittrender naar boven,
en breiden ze uit op aard veroovrend wijd en zijd.
Ha! martlaar Stephanus! schoon was uw levensstrijd
voor Christus, rijk in vrucht van Evangeliezegen;
maar (groot is onze God, en wondervol in wegen!) [1]
nog vruchtbrer was Uw dood. Der weêrpartijdren haat
had aan Uw bloedoop zich gekoeld, het levenszaad
van uit Jerusalem als weggevaagd, — dáár vielen
de korrels met de kracht, die ze eenig kan bezielen,
op Samaria en het omgelegen land!
Hoe breidt het zaad zich uit! Hoe klemt de liefdeband,
veêrkrachtig uitgerekt, ze saam! ja, met die beiden,
Samaritaan en Jood, eerlang Romein en Heiden!
Hoe zien de heemlen-zelf hun zaligheid vermeêrd,
om ééne zondaar tot eens Heilands naam bekeerd!
Want voor zijn haters had de Martelaar gebeden, —
en ook voor Saül had des Martlaars Heer geleden, —
daar rijpt het uur! Daar stort de wolf ter aard voor ’t Lam,
en huldigt Benjamin den Leeuw van Judaas stam.

Sjeb Limini! Gy ter rechterhand verheven
der Majesteit! de kleine kudde zaagt Gy beven,
en ’t woeden van den wolf uit Tarsus, d’ ijveraar,
verdrukker van Uw volk en van U-zelf. Van waar [2]
die wrevel, dat geweld, gepleegd aan weereloozen,
in samenspanning met het raadsgestelt der boozen,
in samenspanning met luchtharte Sadduceën,
door dezen stugge spruit van Phariseën? Neen![3]
Geen huichlarij is hier, — in naam van Godvereeren,
geen menscheneerbejag, — geen onmeêdoogend teeren
op ’t huis der weduw onder schijn van lang gebed! [4]

  1. Handelingen VIII: 1, 4 ev.
  2. Handelingen IX: 4
  3. Handelingen IX : 1, 2. Handelingen XXIII: 6
  4. Mattheus XXIII: 14