Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/565

Deze pagina is proefgelezen
’t geloof voortaan in U; niets buiten die genade!
Haar slaat van oord tot oord de wereld in hem gade;
haar brengt hy wijd en zijd den Heiden, haar den Jood;
met haar bezegelt hy zijn leven en zijn dood;
met haar die erfenis van onvergankbre letteren,
wier bliksems eeuw aan eeuw de hovaardij verpletteren
van wetgerechtigheid, die ’t offerbloed verzaakt,
van zelfvolmaking, die de volheid ijdel maakt
eens Goëls! Ja, genâ steeds door genâ vervangen;
dit ’s Paulus, die zijn leer. o God! Zie daar Uw gangen!
’t Kruis uitgeroepen door den lasteraar-voorheen, —
de wet der vrijheid door het hoofd der Phariseên, —
der Heidnen licht, gelegd in ’t Twaalftal uitverkoornen,
ter middagzon verhoogd in dees hun jongstgeboornen!
Looft, hemelheiligen! met harp en stemakkoord
uw Heer! en antwoord gy met Saulus eigen woord [1],
klein kuddeken op aard! „o Diepte, o wonderwegen!
o Rijkdom! Wie, o God! is immer opgestegen
tot de onnaspeurlijkheên van Uw aanbidbren raad?
of heeft de baan bepaald, waar langs Uw oordeel gaat?
of heeft het pad voorzien, waar langs Uw zegens kwamen?
Uit U, door U, tot U zijn alle dingen. Amen.”

Sjeb Limini! Gy waart gezeten, Zoon en Heer,
aan ’s Vaders rechtehand, en blikte op Patmos neêr,
op ’t schraal en eenzaam strand, waar, om Uw woord vewezen,
de Jonger U verbeidt, steeds brandend als voordezen
en groenend, schoon hy thands na tienmaal zeven jaar
zijn Boanergeshoofd met zilverglans voor hair
om hoog heft, — die van ouds in Uwen schoot gelegen,
geheimnissen uit de wondren van Gods wegen
werd ingeleid, en in de diepte van wiens ziel
uw stem met kiemen steeds van openbaring viel!
Lang heeft hy aan de zij van Jonas zoon gestreden, —
met heel de Apostelschaar gebeden en geleden, —
naast zich èn Stephanus èn Paulus op zien staan,
getuigen, en de rust zijns Heeren binnengaan, —
Jacobus onder ’t zwaard zien vallen der Heroden, —

  1. Romeinen XI: 33 - 36