Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/57

Deze pagina is proefgelezen
   heft onze stem zich tot de wolken,
   wy vieren de uitvaart uwer volken,
     waar ons ’t geteisterd hart van bloedt.

XERXES.

    Ja, heft een luiden kreet naar boven!
      Hy dringe my door ’t rouwend hart!
    Zoo ’k my van alles zag berooven.
      uw zang vernieuwe in my de smart!

DE REI.

  Gy zult, gy zult een doffen rouwzang hooren
        Wy zijn gereed
   te melden wat gy hebt verloren,
        en al ons leed:
   en hoe de God van krijg en zegen
   in vreemde lucht des vijands degen
     deed zamenspannen met de zee
     om ons te domplene in wee.

XERXES.

  Mijn vrienden! houdt niet op te klagen!
  Gy moogt my vrij naar als onheil vragen.

DE REI.

  Waar bleef, waar bleef uw trouwste raad,
  Alpist, de steun van dezen Staat,
die fiere krijgsman die in de aderen
’t bloed onverbasterd draagt van zijn doorluchte vaderen,
die met zijn duiszenden uw krijgstocht heeft verzeld?
    Ligt hy daar meê op ’t bloedig veld,
    den vijand tot een zegeteeken?
    Waar bleven Psammis, Datames,
    en Suzas en Pharandaces?
    Waar al de grooten deze streken?
  Waar bleef Susiscanes, de roem van Ekbataan?