Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/571

Deze pagina is proefgelezen
der Goddeloozen macht het aardrijk uitgedreven,
verstrooid verplet, verteerd. — by Goddelijk gericht
den Draak[1] geketend en het Vrederijk gesticht!

Sjeb Limini! Gy leeft, wiens naam de hooge plaatsen
van hemel beide en aard lofzingende weêrkaatsen!
Gy heerscht, Gezalfde Gods en, vóór alle eeuwen, Zoon!
Sjeb Limini! Gy zijt gezeten op den troon,
dien Ge eenmaal dalen doet op een gelouterde aarde!
Het Godsbestuur, van voor des werelds grondslag, baarde
de volheid van dat woord, van eeuw tot eeuw herhaald,
terwijl de hater woedt, terwijl de spotter smaalt!
En zeggen zal men ’t, dat èn heuvelen bezweken
èn bergen slonken, ja, dat heemlen-zelve weken,
maar aan ’t Sjeb Limini, dat eens de Vader sprak
geen enkle heerlijkheid van eeuw tot eeuw ontbrak!




Of hoogten slingren heen en weêr,
of de aarde-zelf van plaats verander’,
by elementen keer om keer
in bond of gisting met elkander, —
daar blijft een licht, een kracht, een pand,
  wat ook ontvall’ gegeven,
dat Woord: Zit aan mijn rechterhand!
  en dat Uw haters beven!”

Gy spraakt het, God van Isrel! uit,
en de oude harppropheten psalmden
by Sions tempelkoorgeluid,
wat later eeuwen dus weêrgalmden:
„Houdt Christus Zijne kerk in stand,
  „dan moog de hel vrij woeden!
„Gezeten aan Gods rechterhand,
  „zal Hy haar wel behoeden.”

Die Koning van Gods heerlijkheid
blijft heerschen zonder eind van dagen!
En gy, o volk, dat Hem verbeidt!

  1. Openbaring XX: 2.