Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/577

Deze pagina is proefgelezen
mijn trotsche vijanden verslindend.,
toen ’k uit Egipte ben getreên! —
Dat zwaard, ach! tegen my gegrepen,
ach! tegen mijne borst gewet,
toen ik mijn kindren heen zag sleepen
van Sions hoogten, wreed verplet."

„o Feesten, Sabbaths, wonderteeknen,
toen ’k uit Egipte was geleid!
ach vasten, tranen, ijzren keetnen,
my in de ballingschap bereid! —
o Jubel-, rust- en vredesjaren,
my na Egiptes dwang beloofd!
ach felle ellenden en bezwaren,
sints Sions onheil, op mijn hoofd!"

„o Kamp van strijdbare Isrellieten,
na dat Egipre ons vrij zag zijn,
en heilig dienstwerk der Levieten!
hoe heerlijk zag u Sins woestijn! —
Maar toen wy Judaas erf verlieten,
beroofd van uitzicht en van troost,
ach heir van smalende Edomieten!
ach koopers van mijn kermend kroost!"

„Ach pijnigend verschil van namen! —
toen Pharoos woede ging te loor,
hier, Moses en Aäron t’ zamen
ons weidend in Jehovaas spoor,
en daar (o schrik) Nebucadnezar,
straks, met my minder nog begaan,
Tiberius en Cajus Cesar,
Pompejus, Titus, Hadriaan!"

„o Heiligheid der heiligheden!
o Hoogpriesterlijke kroon!
o Wierookoffers en gebeden,
op gouden schalen aangeboôn!
o Reiningende waterplassen
waarin, naar de ordening der Wet.
mijn volk gantsch zuiver werd gewasschen
van heel Egiptes smaad en smet!"