Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/583

Deze pagina is proefgelezen
Hoe ’t stoflijk hulsel afgescheurd? —
Ach! banden klemmend om het harte,
ach! leed door zelfbedwang vergroot,
ach! Vaderrouw by Koningssmarte,
zijn wapens te over voor den Dood!

En, of het waar, het uur voorziende,
leî hy de hand nog op zijn kroost,
en zorgde teêr voor wie hem diende,
en schikte d’ arme nog zijn troost.
Daar zonk hy neder op zijn sponde,
daar gag hy, worstlensmoê, den geest.
Zij God Almachtig in die stonde
zijn Herder en zijn Licht geweest!

Het klokgebom van oord tot oord
plant voort het zieldoor vlijmend woord:
„aan d’ oeverzoom van Maas en Rot,
daar voert men ’s Konings overschot.”
De doodsklok dreunt, en Neêrland weent,
en roept by ’t Delftsche grafgesteent:
„De Koning stierf! aan ’s Konings Zoon
behoort ons hart by staf en kroon!”


Weemoed ziet Gy het, Dochter der Czaren!
nevens u knielend by ’t lijk van zijn Vorst,
beelden herroepen uit de ebbe der jaren,
laafnis maar voedsel voor ’t leed dat Gy torscht!
Vroeg werd uw weg in den zijnen geweven,
spâ blonk uw ster op zijn stormige baan,
zuster des Czaars, onzen Nassau gegeven,
waardigste prijs voor roemruchtige daân!
Zagen wy, sedert, de kimmen betrokken?
Reze de golven der volksheerschappij?
Wat ook Oranje bestond by die schokken,
ANNA PAULOWNA stond vast aan zijn zij!
Nederlands zonen, Nederlands vrouwen,
smaken een bittere zoetheid in ’t leed,
met Haar te treuren, met Haar te rouwen,
met Haar te gaan in het nachtzwarte kleed.
Konden zy troost voor Haar zielesmart vinden!…