Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/585

Deze pagina is proefgelezen
en, niet enkel op het slagveld in der volken oogen groot,
ook als Vorst bezielend dáárstond tot aan d’ oever van zijn dood.
All’ dier Helden, Vorsten, Vaders Naneef, Plaatsbekleeder, Zoon!
Stijg by ’t heil- en welkomjuichen onzer duizenden ten troon,
met het oog op hen geslagen, op hun onverwelkbre faam,
onvergeetbre zelfverzaking, onbevlekten Riddernaam, —
met het hart van ijver blakend voor een natie, wier geluk
u het loon zij van der zorgen zielsmoed-oefenden druk, —
met de knie voor Hem gebogen, van Wien alle gave daalt,
alle kracht en wijsheid afkomt, alle macht en luister straalt.
Koning! neem Uw staf in handen, naar ’t op nieuw bezworen recht
dat weldadig nog zal wezen, zoo slechts biddend neêrgelegd
op den grondslag der Geschiedenis op ’t beginsel van Gods Woord
ja, ten overstaan dier Almacht die de weêrzijdsche eenden hoort,
en den meineed van de volken en des dwingelands geweld
plotsling tusschen beide tredend in gerechtigheid vergeldt!

Heer! behoud den DERDEN WILLEM! schenk Hem uw
Geef Hem koningskracht in zachtheid, — by oprechtheid wijs beleid!
Keer in gunst tot loutre blijdschap zijn’ in rouw begonnen loop!
Voor de Gode hem ter zijde, voor zijn Spruiten, Neêrlads hoop,
voor geheel het Nassausch Stamhuism, voor gantsch Nedeland te zaâm,
overstort zijn hoofd met zegens in de vreeze van Uw Naam!
Onder zijn regeering blijve tot aan ’t uiterste der aard
’t plekje grond bevoorrecht heeten, steeds zoo wondervol bewaard, -
bloeie wijsheid, kennis, Godsvrucht, die door liefde, recht en plicht,
de eerplaats heilige der grooten, en der mindren last verlicht’, -
rijze hoog de Oranjestandert, — breng’ de Nederlandsche vlag,
van het verste Westen wapprend tot aan d’ Opgang van den dag,
handelsschatten, welvaartbronnen onze havens in en uit,
en den Heidnen, verre en heinde, ’t Evangelieheilgeluid!
Heer behoed met Neêrlands Koning heel het Nederlandsche volk!
En verzwaart zich om ons henen de opgepakte donderwolk,
die verwoesting dreigt en sloping aan ’t aloude Vasteland; —
onze schuddende moerassen, met Oranje steeds beplant,
zyt Gy machtig, God der Vaadren! te doen vast en veilig staan!
Dan alleenlijk, wat onze oogen ooit zien worden of vergaan,
deze bede nooit van Neêrland onder Nassaus schepter wijk’!
„Worde uw naam, o God! verheerlijkt! kome, o Heer! uw koninkrijk!”

1849.