Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/589

Deze pagina is proefgelezen
een reeks van wondren zien, nog niet aanschouwd op aarde,
een reeks van teeknen, die der eeuwen volheid baarde, —
den Godmensch, wien volk eerlang aan ’t vloekhout slaat,
ten voor- en achterhoede. En ziet! hun dageraad
gaat op voor ’t reukaltaar, waar Zachariaas handen
den wierook, by den galm der voorhofzangen, branden
in ’t statig avondofferuur. Wat godlijk licht
verrast zijn oog en schokt zijn ziel? Wat aangezicht
van meer dan menschlijk schoon bestraald hem? — ’t Is verblijding
van Boven. ’t is van God een Engel met die tijding:
„Verhoord werd uw gebed!” — Ga, Zacharias! ga
in de opgelegde stilte uw twijfel boeten, ja!
maar ook verbeiden ’t uur, waarop gy uit zult breken
in lof, en met de stem, u weêrgegeven, spreken,
op een na eeuwen voor het eerst herleefden toon,
van ’t geen dat kind zal zijn, die schier ontgeven zoon —
uw’ gade een Samuel, der wereld een Elias!
van onder moeders hart heraut van Gods Messias!

Van onder moeders hart alreede! WIEN GEEN DING
ONMOOGLIJK ZIJN ZAL — de onvruchtbare vrouw ontfing.
Vijf maanden zwijgt zy van het zielsheil haar beschoren;
de zesde rijpte, en o! wat groet verrast hare ooren?
wat wel bekende stem? — Het is uit Nazareth
de Maagd, aan Davids huis ten teeken eens gezet,
thans als op vleugelen der duiven heengedragen
naar Hebrons bergland, — thans verschijnend voor haar magen,[1]
als Bruid des erfgenaams van David! — neen, veel meer!
als de ongelijkbre in genade by den Heer!
Want de ure sloeg, — des Eeuwgen woord vertoeft niet langer,
de kracht des Eeuwigen kwam af! de Maagd is zwanger,
volbracht de onzachlijkste der aartsverborgheên,
en vleesch geworden ’t Woord. Maar wien dan Gode alleen
was ’t heilgeheim bekend? Ook niet aan u, Maria!
Wellicht! Voor ’t minst nòg niet, toen ’t echtpaar uit Abia
den tred uws voets vernam, en straks, o diepten! uit
zijns moeders ingewand een half voldragen spruit
het sein gaf van de komst des Heilgen, — als, gedreven

  1. Lucas I: 36-40