Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/598

Deze pagina is proefgelezen


„‬Wie neemt hier 't pleit op voor den Jood,
„als voor onschuldig bloed?
„Zoo vaak zijn trots voor 't kruis zich buigt,
„zij hem mijn schepter goed!

„Maar koestert hy, verstaald van zin,
„de bloedschuld van zijn stam,
„zoo wachte hem met Ismaël
„één doem, één zwaard, één vlam!

„En nu! trots vrouwlijk angstgeschrei,
„trots ingebeelde ban,
„mijn adel! op! den kamp aanvaard!
„het geldt den Muselman!"

En dweepend keert het antwoord weêr :
„Leef' vorst Sebastiaan!
„En wee, en wee, en wee, en wee,
„en wee de Halvemaan !"




Uit Lisbon streekt de vloot in zee,
met de eer bevracht van ’t land,
met wat het fierst en vorstlijkst heeft
ter kwaader uur bemand.

Straks biedt het Spaansche zusterrijk
uit Cadix haar zijn groet,
en met dien groet een schaar ter hulp
van zijn doorluchtigst bloed.

Daar drijft zy de Oceaanbaan af
met eedlen zwanentrots,
ter zij Trafalgars voorgebergt’,
ter zij Gibraltars rots.

Met galmen van den oorlogsden
en van de scheepsklaroen, —
met glansen van metaal en kleur
van ’t ridderlijk blasoen:

Der Silvaas leeuw gevat in groen
Almeidaas adelaar,
de sterren van Cothinhoos huis,
de Sousaas wassenaar,