Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/599

Deze pagina is proefgelezen


Der Costaas zilvren beenderen,
Pereiraas kruis van keel,
en menig schild van vorstenrang
met streep of barensteel; —

Maar ’t wapen van den Koning-zelf
op de ongerepte vlag,
bekend van de uiterste avondkust
tot d’ opgang van de dag!

Daar treedt hun, dondrend toegejuicht,
Arzila in ’t gemoet.
Haat zet des Konings heldenstoet
op Moorsch gebied den voet.

Haast hoort heel Moorenland den kreet
van: „Leef’ Sebastiaan!
„En wee, en wee, en wee, en wee,
„en wee de Halve maan!”

Reeds schudt er half het kustland van…
maar ’t luchtazuur betrekt;
der sterren goud wordt met een gaas
van dampen overdekt.

Een vreemde trilling stoort de rust
der breede waterbaan;
en bloedig rood schijnt op haar af
het volle rond der Maan.




Te Lisbon zag de zomermaand
des Konings wil vervuld, —
de herfstmaand zag in zwarten rouw
heel Portugal gehuld!

Gevallen was de zware slag,
geplengd de bloedrivier,
en weggemaaid de bloem des rijks
by Alcazarkebier!

Geworsteld was van wederzij’
met leeuwenwoede en moed!
maar ovemacht hield de overhand,
en waanzin werd geboet.