Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/607

Deze pagina is proefgelezen


Des harten binnenst overleg,
gezegd, gezucht, gedacht!
Het trillen van een stille vlam
die naar de wolken tracht.

Het slaken van een ademtocht,
het vallen van een traanm
de blik naar boven van een oog
door God-allén verstaan.

De eenvoudigheid, het kunstloos waar
der kinderlijke taal,
maar aan wie plaats gegeven wordt
by ’t Englenlofkoraal.

Des Christens kracht, des Christens lust
des Christens levenslucht
zijn levenskracht in ’t uur des doods,
by dood en hel geducht.

Des zondaars eerste stemgeluid,
die Jesus valt te voet.
By aller heemlen vreugdgejuich
door ’t: ziet hy bidt! begroet. [1]

Tot ’s Vaders eer, tot lof des Zoons,
in zin en wil en woord
het door den Heilgen Geest gewrocht
volzalig zielsakkoord!

Want bidden doet geen hart alléén,
één Geest dringt ze allen door;
en op zijn Priesterlijken troon
gaat Jesus-zelf ze voor.

Gy-zelf, de Waarheid en de Weg!
ziet biddend op ons neêr,
hebt biddend onzen strijd volstreên, —
leer Gy ons bidden, Heer!

Naar 't Engelsch





BIJ EEN AFBEELDING
VAN
HET GRAF VAN VOLTAIRE.


Ik hebbe gezegd : — „gy zijt goden. —
Nogthands zult gy sterven als een mensch.
Ps. LXXXII: 6, 7.
Wat komt ge op deze plek? bewondren of beklagen? —
Een toonbeeld was de god, wiens rif dit graf verslond,
der grootheid, aan het stof, bestemd Gods beeld te dragen,
by d’ aanvang ingestort met d’ adem van zijn mond.
Een toonbeeld van de keus, gegund aan slijk der aarde,
Gods met de ontfangen gaaf te dienen of te smaân, —
met de Englenschaar te zijn, die Zijn gebod bewaarde,
of tegen Zijne kroon met Satan op te staan.
Ach! in dien weidschen dosch van rijk verscheiden kennis,
dat toovren met de pen, dat vonklen van genie

  1. Handelingen der Apostelen IX: II