Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/614

Deze pagina is proefgelezen


AAN JONKVROUWE ESTHER CAPADOSE


Een Esther, voor haar volk besloten ’t al te wagen,
vond by den koning gunst en deernis met haar smart,
volle oorlof gaf hy haar te spreken en te vragen
uit de allerbinnenste bekommring van haar hart.
Eerlang! en van dat hart werd smart en angst genomen
de duisternis in licht, en de asch verkeerd in glans,
in ’t uitzicht op den dood, tot Heerschers troon gekomen
was leven en behoud haar psalm- en danklied thands.
O jeugdige vriendin! in honderd voorgeslachten
van Abigaïls kroost nog volks- en naamgenoot!
een hooger Vorst voor u had zaalger vreêgedachten.
dan die aan Esther eens den schepter reikend bood.
U noodigde en ontvangt aan Zijn doorboorde voeten
die koning die, getrouw tot in de nacht van ’t graf,
aan wie als Sions vorst Hem boetende begroeten
geen helft eens koninkrijks, maar heel Zich-zelven gaf.
Blijf aan diens Konings dienst uws levens lente wijden,
steeds toevend aan Zijn deur tot ge ingang by Hem vindt!
en mag Zijn dierbre gunst u dan de ziel verblijden
denk aan uws vaders volk, denk aan uws vaders vrind.






BEDE.


O Vader der Lichten! ik roep om genade,
uit mij stikdonkren zielenood!
Gy, slaat Ge in zijn vallen het muschken nog gade,
o! weer van my den zondaarsdood!
Gy regelt den loop van de dolende starren, —
Gy kunt uit hun krijg de elementen ontwarren, —
Uw sterremantel dekt het Al!
O! wil my, by ’t stilstaan weldra van mijn leven,
mijn daden, mijn spreken, mijn denken vergeven —
en leer my hoe ik sterven zal.

Naar het Engelsch van

Lord Byron