Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/67

Deze pagina is proefgelezen
en in zijn lastertaal des hemels wraak braveert.
Hy zweert : zijn krachtige arm zal onzen muur verpletten,
ofschoon zich tegen hem de Goden-zelf verzetten,
en Jupiter in toorn zijn woede ging te keer.
Ja, viel het bliksemvuur voor zijne voeten neêr,
hy achtte 't als den gloed van heete zomerdagen.
Maar op het kostlijk schild, met zwier vooruit gedragen,
voorspelt een naakte reus, wiens vuist een tooits bevat,
in gouden letteren : VERDELGING AAN DE STAD.
Wie onzer zal den trots van 't Godonteerend spreken
op d'onverschrokken kop van dien ontzinde wreken ? ....
De derde, door het lot voor Neïs poort geplaatst,
is fiere Eteoclus, wiens rossenspan reeds raast
en worstlend rondspringt met de teugels die hen klemmen.
Men ziet den kalmen held hun ongeduld betemmen,
terwijl ze, in de ijdle drift ter stadspoort heen te spoên,
hun vuurgen adem in den omtrek suizen doen,
en 't blanke schuim op aarde en eigen boezem spatten.
'k Zag ook zijn vasten arm den zwaren beuklaar vatten,
wiens oppervlakte ' t beeld eens forschen krijgsmans draagt,
die langs een ladder klimt, door 's vijands vest geschraagd.
Zijn houding reeds baart vrees. Hy schreeuwt den steedling tegen,
dat Mars-zelf van den muur, ééns door zijn voet bestegen,
hem niet verdrijven zal. Dus luidt het opschrift, dat
zijn schittrend schild omgeeft : dit dreigt hy onze stad.
Ook hier, hier wordt een arm, in d' oorlog hoogst ervaren,
vereischt, om Thebes vest een droeven val te sparen .
Maar verder voor de poort, die Pallas tempel hoedt,
vertoont Hippomedon, rondzwevende als verwoed,
zijn reuzige gestalte, en heft een schild naar boven,
wiens aanzien reeds vermag den heetsten moed te doven;
het is geen grootspraak, wat ik meld. Dees beukelaar
(onovertrefbaar werk van d'eêlsten kunstenaar)
verbeeldt een Typho, met wiens adem dikke wolken
van dampen uit zijn mond, als uit verpeste kolken
gestegen, en een vlam, die in het midden brandt,
zich wentlen naar om hoog, terwijl de breede rand
een schrikbren kring bevat van kronkelende slangen,
gestrengeld om elkaar. Maar zinloos van verlangen,
met oogen, waar de gloed van ' t kokend hart in blaakt,