Deze pagina is proefgelezen
de Tempelstad, om naar Chaldeeuwsche goôn
’t Chaldeeuwsche zwaard reeds eenmaal prijs gegeven,
weldra op nieuw, om volks- en koningsschuld,
ter plundering, ter plettering verwezen,
omdat de maat des grouwels werd vervuld,
in priester en propheet ten top gerezen.
’t Chaldeeuwsche zwaard reeds eenmaal prijs gegeven,
weldra op nieuw, om volks- en koningsschuld,
ter plundering, ter plettering verwezen,
omdat de maat des grouwels werd vervuld,
in priester en propheet ten top gerezen.
Aan d’ oever van den Cheber zit de man,
op Babylonisch erf van God geheiligd
ten priester en propheet, en van den ban,
op Palestina wegende ach! beveiligd
door ’t zout — der vreemdlingschap, waarin hy zucht.
op Babylonisch erf van God geheiligd
ten priester en propheet, en van den ban,
op Palestina wegende ach! beveiligd
door ’t zout — der vreemdlingschap, waarin hy zucht.
Op eens! zie daar, de heerlijkheid des Heeren
omschittert hem.[1] De Noorderstreek der lucht
scheen zich een oogenblik in nacht te keeren!
Een wolk, van vuur bezwangerd en verlicht,
snelde aan op vleuglen van den storm, — een wagen,
door wonderwezens vreemd van aangezicht
en vorm, in ’t ruim bewogen en gedragen.
De raadren van dien wagen in zijn vaart
doordaveren met donderende wieling
de vastigheên des hemels en der aard.
Toch dreigen zy, maar brengen geen vernieling.
Het wolkgespan zijgt statig van omhoog;
en ziet! een troon, en op den troon, met vuren
omvonkeld van saffier en regenboog,
een man met majesteit omgord. Verduren
vermocht geen sterflijk oog den gloed en glans,
die om die lenden speelde, en half bezweken
by d’ eersten blik, ontfangt de Ziender thands
gezichten in den geest, en woorden om te spreken.
omschittert hem.[1] De Noorderstreek der lucht
scheen zich een oogenblik in nacht te keeren!
Een wolk, van vuur bezwangerd en verlicht,
snelde aan op vleuglen van den storm, — een wagen,
door wonderwezens vreemd van aangezicht
en vorm, in ’t ruim bewogen en gedragen.
De raadren van dien wagen in zijn vaart
doordaveren met donderende wieling
de vastigheên des hemels en der aard.
Toch dreigen zy, maar brengen geen vernieling.
Het wolkgespan zijgt statig van omhoog;
en ziet! een troon, en op den troon, met vuren
omvonkeld van saffier en regenboog,
een man met majesteit omgord. Verduren
vermocht geen sterflijk oog den gloed en glans,
die om die lenden speelde, en half bezweken
by d’ eersten blik, ontfangt de Ziender thands
gezichten in den geest, en woorden om te spreken.
Wat zag hy? zonde en afval van rondsom!
Gods Israël in wedstrijd met de volken,
wie onrecht, snoodheid en afgodendom
godtergender zal staaplen tot de wolken!
Wat zag hy? dan eens Sidon, hoog van macht,
en Tyrus in den rijkdom van haar schoonheid,
Gods Israël in wedstrijd met de volken,
wie onrecht, snoodheid en afgodendom
godtergender zal staaplen tot de wolken!
Wat zag hy? dan eens Sidon, hoog van macht,
en Tyrus in den rijkdom van haar schoonheid,
- ↑ Ezech. I: 4-28