Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/677

Deze pagina is proefgelezen
werd hem getoond in ’t hemelsch vergezicht,
werd aan zijn stift vertrouwd af te malen.
Neen! in geen pest en krijg en wraakbetoon
voleinden zich de Godsverborgenheden.
Daar is, daar komt een dag van schrikbaar loon
voor ’t in Zijn weg volhardend overtreden,
maar ook van heil, hoe ook uit smart gebaard, —
van vrede zonder stoornis, zonder menging, —
een dag van glorie van den Heer op aard,
en ook voor Isrel eens van wederbrenging.
De chaos van dit wereldsch stofgebroed
wordt eens, wordt voor altoos, door licht vervangen
van heiligheid en heerlijkheid, begroet
door aller schepslen hulde en heilfeestzangen.
De zondvloed wijkt, de regenboog breekt door!…
De zoon van Buzi zag ook deze tijden.
Aardbeving, vuur en stormwind gingen voor;
straks werd het stilte, en, in die stilte, uit lijden
het woord van deernis en vergeving, — ’t woord
van redding, van heraadmen na versmachten.
De ziener hoorde en zong en plantte ’t voort
in prachthebreeuwsch tot verre nageslachten: [1]


„Hoor, menschenkind! en propheteer,
„en dat het Isrels bergen hooren,
„wat tot u spreekt der Heeren Heer,
„die zich ten tolk u heeft verkoren.

„De spotkreet komt Mijne eer te na,
„door Isrels haters aangeheven:
„zijn eeuwge heuvelen werden, ha!
„„zijn hoogten ons ten erf gegeven.”

„Zoo hoor, o Israëls gebergt’!
„En hoort, gy stroomen en gy dalen!
„het woord des Konings fel getergd,
„en ’t reik’ tot ’s aardrijks verste palen!

„Ja, hoort het, vesten lang verwoest!
„en niet meer kenbre stadsruïnen,

  1. Ezech. XXX