Deze pagina is proefgelezen
Achtbaar Schotland, wiens geschiedrol een zoo schoone lijn doorzwiert
der verhevenste figuren door den naneef steeds gevierd:
vorsten, ridders, dichters, hoofden uwer hooglandsche clans,
met nog honderden van namen, wier schakeeringen haar glans
op u-zelve nederwerpen, — op heel England en Euroop!
Schotland! moeder, boven alles, in dier eeuwen grootschen loop,
van een andre, nog verheevner teelt van helden, — mannen Gods,
die geworteld op des waarheid onomstotelijk rots
met het zwaard Zijns Geestes streden en volbrachten ’t machtig werk,
dienaars, martelaar, bevrijders van Zijn duur gekochte Kerk
en van d’ erfgrond hunner vaadren, op de roepstem van dien Heer,
die het hoofd is aller Heidnen, Isrels Koning en zijne eer!
Edel Schotland, land van geestkracht, dichtvuur, waarheid, waarheidszin!
gy, vooral, op Schotlands hoogten fiere Stedenkoningin,
die van Edwin d’ Angelsakser uw doorluchten naam ontfingt!
gunt ge een vreemdling, wien de erkentnis uws gastvrijen bodems dringt,
in den voorspoed uwer poorten, uwer kindren vrede, een stem?
Op dit blad u toegeademd, legt de dichter zoon van Sem
voor uw schoone Japethsstranden den bescheiden heilwensch neêr
„By wat minder Oostenwinden, van des Oostens hoop steeds meer!”
der verhevenste figuren door den naneef steeds gevierd:
vorsten, ridders, dichters, hoofden uwer hooglandsche clans,
met nog honderden van namen, wier schakeeringen haar glans
op u-zelve nederwerpen, — op heel England en Euroop!
Schotland! moeder, boven alles, in dier eeuwen grootschen loop,
van een andre, nog verheevner teelt van helden, — mannen Gods,
die geworteld op des waarheid onomstotelijk rots
met het zwaard Zijns Geestes streden en volbrachten ’t machtig werk,
dienaars, martelaar, bevrijders van Zijn duur gekochte Kerk
en van d’ erfgrond hunner vaadren, op de roepstem van dien Heer,
die het hoofd is aller Heidnen, Isrels Koning en zijne eer!
Edel Schotland, land van geestkracht, dichtvuur, waarheid, waarheidszin!
gy, vooral, op Schotlands hoogten fiere Stedenkoningin,
die van Edwin d’ Angelsakser uw doorluchten naam ontfingt!
gunt ge een vreemdling, wien de erkentnis uws gastvrijen bodems dringt,
in den voorspoed uwer poorten, uwer kindren vrede, een stem?
Op dit blad u toegeademd, legt de dichter zoon van Sem
voor uw schoone Japethsstranden den bescheiden heilwensch neêr
„By wat minder Oostenwinden, van des Oostens hoop steeds meer!”
1855.
Naar mijn Engelsch.
Naar mijn Engelsch.
HEIMWEE.
Kennst du das Land?
Kent gy het land, waar hoog de ceder wies?
een adem Gods door 't moerbeiboomdal blies?
van 't eêlste bloed de bruine druiftros zwol?
de olijftak glom, van malsche koornen vol?
Kent gy dat land? daarheen, daarheen,
o leidsman mijner vaadren! voer mijn schreên!
een adem Gods door 't moerbeiboomdal blies?
van 't eêlste bloed de bruine druiftros zwol?
de olijftak glom, van malsche koornen vol?
Kent gy dat land? daarheen, daarheen,
o leidsman mijner vaadren! voer mijn schreên!
Kent gy de stad? Haar hoog en heerlijk huis
maalde, eeuwen door, by palm- en lofgeruisch,
met offerbloed, in 't heiligdom gebracht,
den Redder af, door eigen volk geslacht.
Verstrooide schaar, daarheen, daarheen!
de Rijkstad ligt niet voor altoos vertreên.
maalde, eeuwen door, by palm- en lofgeruisch,
met offerbloed, in 't heiligdom gebracht,
den Redder af, door eigen volk geslacht.
Verstrooide schaar, daarheen, daarheen!
de Rijkstad ligt niet voor altoos vertreên.
Kent gy het volk? Zijn dooden leven weer!
Zijn stammen gaan weer opwaart, God ter eer.
Zijn stammen gaan weer opwaart, God ter eer.