Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/690

Deze pagina is proefgelezen


MILTONS KLINKDICHT
OP DEN MOORD DER WALDENSEN Aº. 1656.

Zie neer en wreek, o God ! het uitgespreid gebeent'
dier langs der Alpen rug geslachte martelaren,
wier vaadren eeuwen lang Uws Woords belijders waren,
als de onzen nog voor hout en levenloos gesteent'
zich bogen. In uw boek zal nooit de schuld verjaren
van 't bloed der schapen dáár geplengd, het bloed geweend
van moeders met haar kroost tot in den dood vereend
of van haar kroost gescheurd door wreede moordenaren, —

toen voor des kerktirans onzalige geboôn
de blinde Piemontees den noodkreet uit de dalen
ten bergen op, en van die bergen tot Gods troon
deed stijgen, die het bloed en de assche Zijner doôn
nog honderdvoudig eens zal zaaien, en verhalen,
zoo ver Italië zich strekt, in zegepralen
Zijns Woords op Babylon en haar driedubble kroon.





ΙΟNΑ.

Op uw hooggetopte torens reden felle stormen aan,
en de vuurschicht uit hun midden deed uw gevels ondergaan,
statig eiland, lang een tempel van den levendigen God,
waar miljoenen leerden luistren naar Zijn Wet- en heilgebod!
Heeft verwoesting als een doodskleed zich geslagen om uw leest,
blijven moet gy toch een wonder om wat ge eenmaal zijt geweest.
Onder 't puin van uw gebouwen molmen onvergankbre doôn,
voor wier heilge denk- en zielskracht half een wereld, met den zoon
van het ijzervaste Noorden, zich in dankbren eerbied boog.
Eer moest Godsdienst, braafheid, waarheid zijn verdwenen uit het oog,
eer Iona uitgewischt werd uit het eereboek der faam,
of vergetelheid kan doven een zoo schittringvollen naam.

Naar 't Engelsch.