Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/705

Deze pagina is proefgelezen
en op herademing de laatste hoop verbeurd.
Als, ziet op eens! aan ’t zwerk een open wordt bespeurd;
de dampen allerweeg verdeelden zich en weken;
een vriendelijk sterrelicht (dat Neêrland, schier bezweken,
èn adem scheppe èn juich’!) begroette met een glans
van welkomst en van heil d’ alouden burchtslottrans!
Wees welkom, teedre scheut ten hoogen eik geboren!
Een zoon, op nieuw een zoon, was Willem’s stam beschoren!
Gy zult Graaf Maurits zijn! de Vrijheid, in ’t gemoed
ontkiemd uws Vaders, straks met kostbaar burgerbloed
beregend, wacht van u haar grond om op te bloeien,
en in de ruimte Noord- en Zuidwaart uit te groeien.
Wees welkom aan de spits dier Machabeesche teelt
van Wrekers, in Gods gunst aan Neêrland toebedeeld!

Want ja! om Neêrlands zaak met Nassaus zwaard te helpen,
stond heel het Stamhuis op, de Leeuw met al zijn welpen
ontvlamde, en wenkte, of ’t waarm van op zijn blaauwend veld
den rossen Liebaart toe, om ’s Vreemdlings aartsgeweld,
zijn vloten en zijn vloek, zijn donders en zijn klingen,
te trotsen en te staan. Daar brulden zy en gingen
met statelijken stap, vereend van zin, op buit,
op buit van oorlogsroem en heilge vrijheid, uit!

Zoo was het, toen de kamp werd opgevat met Spanje
op dood en leven, zege of ondergang. Oranje
door eigen broeders, eerst en teêrst, in elken nood
gevolgd, of voorgegaan, bevond tot in den dood
zijns vaders huis getrouw. Had niet een zelfde moeder
in nachtelijke gebeên aan der verdrukten Hoeder
heel ’t Vijftal toegewijd, ten dienste van Zijn rijk?
Dien Hendrik nog zoo jong, dien een’gen Lodewijk,
van wie de Mookerhei de lijken met het leven
verslond, na dat voorlang „Graaf Adolf was gebleven
in Friesland in den slag.” Met zijner vaadren goed
verbond Graaf Jan zichzelf, en zijner zonen bloed!

Ziet gy die zonen zich om ’t nieuwe Stamhoofd scharen?
By ’t aadlijk jachtvermaak? — In de ernst der doodsgevaren
van slagveld en beleg? — Een uitgelezen stoet,