Deze pagina is proefgelezen
all’ Ridders zonde vrees, all’ Nassaus hoog van bloed,
maar nederig van hart, — voor ’t minst, wie u geleken,
u, Maurits trouwste vriend, en meer dan vriend gebleken,
in ’t kamp als in den raad u-zelven steeds gelijk
in vroomheid, ootmoed, deugd, Graaf Willem Lodewijk!
o Flonkerster, zelfs naast die Maurits niet verbleekend,
maar vaak door zuiver gloed nog boven hem uitstekend!
o! Zie ze t’ zaam in ’t veld, twee Duitsche Scipioos,
of Dioscuren, maar wie hooger hand verkoos
ten dienst van beter zaak en Vaderland. De harten
der volkeren gaan meê, waar dees den vijand tarten,
verrassen, fnuiken, slaan, te scheep, te paard, te voet,
met uitgezocht beleid, met teugelloozen moed.
De Spanjaard geeft zich lucht in smalen, dreigen, brallen,
met Parma-zelf aan ’t hoofd òf plotsling overvallen
òf schrander afgeleid, maar overal bestookt
van Schelde, Maas en Waal, tot waar de Dollaart spookt. —
Straks, als na tocht op tocht de lang geworden nachten
tot schorsing van den kamp Natuurs bevelen brachten,
gunn’ ’t Winterlleger vrij van Overste en soldaat
voor ’t afgerende lijf by stilte of feestvreugd baat, —
voor ’t jeugdig Heldenpaar heeft geen verpoozing waarde,
waarby hun ’t rustloos brein geen nieuwe plannen baarde
van schade en nederlaag, den vijand toegedacht,
en op de kaart reeds dáár! Men ziet ze, dag en nacht,
zich oefnen in de taal en krijgskunst van Oud-Romen,
de tafel, lang en breed, door strijder ingenomen
uit volgzaam lood gebootst, om aan Quiriet of Griek,
by ’t licht der Wetenschap, geheimen van taktiek
of legerleidingskunst te ontwringen. Op de dreven
van ’t Haagsche ridderplein wordt de Oudheid in het leven
herroepen, schild en speer hanteerend, maar ’t bevel
in nieuw-Teutoonsche spraak. Het manlijk kinderspel
(waar was ter wereld ooit een scheppende gedachte,
die niet een wufte hoop voor halven waanzin achtte?),
begroet met schampren spot, of glimlach hoog en koel,
rechtvaardige weldra de diepten van zijn doel:
geplant was de oorlogsschool, wier kloeke kweekelingen
der Middeleeuwen glans en glorie gaan verdringen
door ’t huwen van heur kracht aan regel, orde, tucht,
maar nederig van hart, — voor ’t minst, wie u geleken,
u, Maurits trouwste vriend, en meer dan vriend gebleken,
in ’t kamp als in den raad u-zelven steeds gelijk
in vroomheid, ootmoed, deugd, Graaf Willem Lodewijk!
o Flonkerster, zelfs naast die Maurits niet verbleekend,
maar vaak door zuiver gloed nog boven hem uitstekend!
o! Zie ze t’ zaam in ’t veld, twee Duitsche Scipioos,
of Dioscuren, maar wie hooger hand verkoos
ten dienst van beter zaak en Vaderland. De harten
der volkeren gaan meê, waar dees den vijand tarten,
verrassen, fnuiken, slaan, te scheep, te paard, te voet,
met uitgezocht beleid, met teugelloozen moed.
De Spanjaard geeft zich lucht in smalen, dreigen, brallen,
met Parma-zelf aan ’t hoofd òf plotsling overvallen
òf schrander afgeleid, maar overal bestookt
van Schelde, Maas en Waal, tot waar de Dollaart spookt. —
Straks, als na tocht op tocht de lang geworden nachten
tot schorsing van den kamp Natuurs bevelen brachten,
gunn’ ’t Winterlleger vrij van Overste en soldaat
voor ’t afgerende lijf by stilte of feestvreugd baat, —
voor ’t jeugdig Heldenpaar heeft geen verpoozing waarde,
waarby hun ’t rustloos brein geen nieuwe plannen baarde
van schade en nederlaag, den vijand toegedacht,
en op de kaart reeds dáár! Men ziet ze, dag en nacht,
zich oefnen in de taal en krijgskunst van Oud-Romen,
de tafel, lang en breed, door strijder ingenomen
uit volgzaam lood gebootst, om aan Quiriet of Griek,
by ’t licht der Wetenschap, geheimen van taktiek
of legerleidingskunst te ontwringen. Op de dreven
van ’t Haagsche ridderplein wordt de Oudheid in het leven
herroepen, schild en speer hanteerend, maar ’t bevel
in nieuw-Teutoonsche spraak. Het manlijk kinderspel
(waar was ter wereld ooit een scheppende gedachte,
die niet een wufte hoop voor halven waanzin achtte?),
begroet met schampren spot, of glimlach hoog en koel,
rechtvaardige weldra de diepten van zijn doel:
geplant was de oorlogsschool, wier kloeke kweekelingen
der Middeleeuwen glans en glorie gaan verdringen
door ’t huwen van heur kracht aan regel, orde, tucht,