Deze pagina is proefgelezen
Het uur des nachts voert u geen troost; de dageraad
verrascht uw slaaploos oog in steeds vernieuwde tranen
Wij zien op uw gelaat den glans der jonkheid tanen
on nevelen van smart! Gy, eedle deelgenoot
der trouw, die heel een volk, door moed en braafheid groot,
aan de afkomst toedraagt van den held, die ’t deed herbloeien.
gy, wier aanminnigheid zijn boezem deed ontgloeien
in lefdem, waar hij sints geheel zijn lust in vond.
gy, treuren zonder end waar ’t al u heil verkondt!
We eerbiedigen, Mevrouw, de smart, die gy doet blijken,
maar ’t zachte vrouwenhart pleegt eerder te bezwijken
voor ingebeeld gevaar en dreiging van het lot.
Zoo smoor die bange vrees, wier foltring u ’t genot
der kalme zielrust voor licht eeuwig kan verstoren!
De vaderlijke kroon is uw gemaal beschoren,
en ras verrijst de zon, die u begroeten zal
als wettige Gravin van ’t juichend Portugal!
O! laat geen knagende angst u zulk een hoop verbittren!
De dag, door ons verbeid, zal onbeneveld schittren.
verrascht uw slaaploos oog in steeds vernieuwde tranen
Wij zien op uw gelaat den glans der jonkheid tanen
on nevelen van smart! Gy, eedle deelgenoot
der trouw, die heel een volk, door moed en braafheid groot,
aan de afkomst toedraagt van den held, die ’t deed herbloeien.
gy, wier aanminnigheid zijn boezem deed ontgloeien
in lefdem, waar hij sints geheel zijn lust in vond.
gy, treuren zonder end waar ’t al u heil verkondt!
We eerbiedigen, Mevrouw, de smart, die gy doet blijken,
maar ’t zachte vrouwenhart pleegt eerder te bezwijken
voor ingebeeld gevaar en dreiging van het lot.
Zoo smoor die bange vrees, wier foltring u ’t genot
der kalme zielrust voor licht eeuwig kan verstoren!
De vaderlijke kroon is uw gemaal beschoren,
en ras verrijst de zon, die u begroeten zal
als wettige Gravin van ’t juichend Portugal!
O! laat geen knagende angst u zulk een hoop verbittren!
De dag, door ons verbeid, zal onbeneveld schittren.
MATHILDA.
Mijn Leonoor! helaas! hoe dikwerf heeft mijn hart
zich zelf de weekheid niet verweten van zijn smart?
Onwillig baadt mijn oog in tranen: zucht op zuchten?
beklemmen my de borst, als stond me een slag te duchten,
niet af te keeren en verschrikkingsvol. ’k Aanbid
de deugden van een Gâ, die heel mijn ziel bezit!
De kroon, waarmeˆzijn hand my eenmaal moet versieren,
is dierbaar aan mijn hart; maar waan de flonkervieren
der vorstendiadeem niet machtig om mijn wond
te heelen! ’t Is die min, die my aan hem verbond,
wier zorgen dus mijn borst, en rusteloos, bezwaren.
Ach! ieder oogenblik verdubbelt de gevaren,
waaraan mijn angstig oog Alfonsus bloot ziet staan!
Bedriegelijke tijd, wiens voorspoed my den waan
van onverstoorbaar heil, zoo onbeddacht, deed kweken,
uw uitzicht is van my voor eeuwig afgeweken!
Mijn Leonoor, uw trouw herinnert zich dien tijd,
toen heel mijn aanzijn, aan de zoetste hoop gewijd,
niet vatbaar dan voor vreugd, geen kommer kon vermoeden
zich zelf de weekheid niet verweten van zijn smart?
Onwillig baadt mijn oog in tranen: zucht op zuchten?
beklemmen my de borst, als stond me een slag te duchten,
niet af te keeren en verschrikkingsvol. ’k Aanbid
de deugden van een Gâ, die heel mijn ziel bezit!
De kroon, waarmeˆzijn hand my eenmaal moet versieren,
is dierbaar aan mijn hart; maar waan de flonkervieren
der vorstendiadeem niet machtig om mijn wond
te heelen! ’t Is die min, die my aan hem verbond,
wier zorgen dus mijn borst, en rusteloos, bezwaren.
Ach! ieder oogenblik verdubbelt de gevaren,
waaraan mijn angstig oog Alfonsus bloot ziet staan!
Bedriegelijke tijd, wiens voorspoed my den waan
van onverstoorbaar heil, zoo onbeddacht, deed kweken,
uw uitzicht is van my voor eeuwig afgeweken!
Mijn Leonoor, uw trouw herinnert zich dien tijd,
toen heel mijn aanzijn, aan de zoetste hoop gewijd,
niet vatbaar dan voor vreugd, geen kommer kon vermoeden