Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/726

Deze pagina is proefgelezen


Toch daar staat hy, Landgenooten
onze Klok, — hy werd gegoten!
Groet hem, Willem Bilderdijk!
kent ge een keurnaam, dien gelijk?

’t Is in Nederlandsche steden
meer gezien in ’t grijs Verleden,
dat een klok met reuzenkracht
massaas in beweging bracht.

Maar de Klok, in deze dreven
statelijk omhoog geheven,
luidt door oproer noch alarm
harten bang, noch hoofden warm.

Mogen soms zijn zware tonen
onder Neêrlands jonger zonen
kleppen onraad, luiden wraak
onder waan en valschen smaak;

hoor ze liever hooger stijgen,
dwingen wangeluid tot zwijgen,
galmen psalmen in de tent
van ’t gesternde firmament;

uit de transen hymnen dondren,
dat de menigte van ondren
plotsling aanheft ’s Heeren lof,
biddend oprijst uit het stof! —

Ja, met lust en onverdroten
werd een Klok ook hier gegoten —
’t Oude Spaarne weet er van, —
onder ’t dak van Kruseman.

Leven meester, drukkers, zetters,
van die overkostbre letters
die den zang van Bilderdijk,
vorst van ’t Neêrlands Dichtrenrijk;

zullen voeren in wat oorden
ooit in Nederlandsch woorden
hooggestemde hemelval
nog gehoor erlangen zal!