Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/74

Deze pagina is proefgelezen
weêrhouden door den naam, dien zijn vervolgster voert,
En nu, mijn Leonoor, (’k zie u als my, ontroerd!)
Is ’t zwakheid, zoo ik leve in zorgen, tranen, klachten?
Wie weet wat wreede slag mijn liefde staat te wachten?
Aan wat verschrikklijk lot ons huis is blootgesteld?
De Staatzucht kent geen wet, waar ’t overmeestring geldt!
Ja, mooglijk (’k ijs van ’t woord, dat ik hier uit ga spreken!)
durft ze in Alfonsus bloed haar snoode ontwerpen wreken!

LEONORA.

Wat siddring grijpt my aan, op ’t hooren van dees taal!
Ach! ’k deel thands in uw angst, Mevrouw…… Doch uw Gemaal
schijnt met zijn trouwsten Vrind zijn schreden hier te richten;
licht dat uw treurigheid voor hun gesprek zal zwichten:
’k verwijder my.



TWEEDE TOONEEL
DON ALFONSUS, DON EGAS, DONA MATHILDA.



MATHILDA.

Wel nu, mijn dierbre, brengt ge in ’t end
vertroosting aan een hart, der vreugd sints lang ontwend?
Of heeft uw Egâ nog die sombeheid te vrezen,
die op uw voorhoofd heerscht! en meldt my heel uw wezen
’t verschrikkelijk besluit, dat in uw boezem broedt,
als onherroepelijk aan? O! schenk mijn teêrheid moed!
He deernis met een angst, de plaag van beider leven,
waarvan mijn hart door u, of nimmer wordt onheven!

ALFONSUS.

Geliefde, heeft die vrees, en my en u onwaard,
zoo diep geworteld in uw geest? Verbeelding baart
der liefde van een vrouw, die zoo als gy kan minnen,
bezorgdheid zonder perk, door liefde te overwinnen.
Ja, dierbre, veel te lang tegeert heir de overmoed
eens vremdlings, die op de asch, op de eer mijns Vaders woedt,
wiens lage heerschzucht, op mijn rechten dol verbolgen,
mijn moeder eigen kroost leert haten en vervolgen!