Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/78

Deze pagina is proefgelezen
’k Ontveins niet dat zij komst my hier verwondring baart.
Geleid hem herwaarts.

(Lorenzo vertrekt)

(Tot Egas, die vertrekken wil.)

Blijf, mijn Egas, mijn vertrouwen
zal nooit uw vriendschap vreemd aan mijn belangen houên

MATHILDA.

Ik store uw onderhoud met d’ Afrikaner niet:
En voer uit uw gezicht mijn doodelijk verdriet.

(Zij vertrekt)



VIERDE TOONEEL
DON ALFONSUS, DON EGAS, OMAR.



OMAR.

Opvolger van den held, wiens nagedachtenis we eeren
wien ’t schittrendst voorbeeld leerde op mannen te regeeren,
en die met heel dit rijk zijn roem uw erfdeel ziet,
als ’t welzijn van zijn volk, De Moorsche Koning biedt
u, schoon nog in ’t bezit van ’t Graafschap niet gehuldigd,
den broedergroet reeds aan, uw rang en deugd verschildigd.
Mijn Koning, schoon heel ’t land en de omgelegen zee
zijn krijgsmacht tuigen kan, bemint een eerbre vreê;
en zoo reeds sedert lang uw beider onderzaten
in ongestoorde rust d’alouden haat vergaten,
die vriendschap was zijn hart, uit achting voor uw kroon,
steeds onuitspreelijk zoet. Moge als Graaf Hendriks zoon
de teugels van ’t gebied met eigen hand zal voeren.
geen wreevlig staatsgeschil die eendracht ooit beroeren……

ALFONSUS.

Mijn Heer, voor dat de zee uw rijk van ’t onze scheidt,
belove ik nooit een eind aan onze oneenigheid,
Of heeft uw Oppervorst het heilig recht vergeten,
waarmeê de Europeaan dees landstreek heeft bezeten,