Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/86

Deze pagina is proefgelezen
Mevrouw, ontfing de deugd des winnaars, van uw Vader
het vrijgevochten land en uwe hand te gader!
maar nimmer had zijn wil (verschoon mijn vrije taal!)
zijn gift onttrokken aan het kroost van uw Gemaal,
noch had hy toegestaan, dat willekeur van vrouwen,
aan Hendriks erfgenaam het Graafschap zou onthouên,
om ’t op te geven aan eens vreemdlings heerschappij!

DE TRAVA

Vermetel onderdaan! Hoe! wat verwijt ge my?
Zoo zag Don Hendrik dat het daglicht in deze oorden?
En naauwer band verbond hem Portugal, wien ’t Noorden
ter weering van den Moor, naar Spanjes Vorsten zond,
aan grond en zeden vreemd?

EGAS.

Zijn bloed vloeide op dees grond!
Zijn degen deed den naam der edle Portugeezen
on ’t overzeesche rijk der Saraceenen vreezen!
Zijn hand sloot nooit met ehn een schandelijk verdrag!
Beschermheer van zijn volk, voor d’ adel vol ontzag,
verried hy hun belang aan geen uitheemsche Grooten.
Zie daar wat hem ons hart voor eeuwig heeft ontsloten!
Zie daar zijn rechten op de Portugeesche kroon,
verschuldigd door zijn dood aan zijn heldhaften zoon!

DE TRAVA.

Genoeg! ’t Is reeds te lang, dat gy ’t ontzag dorst krenken,
dat u mijn rang beveelt! Gy moest voor ’t minst bedenken,
dat ik nog meester ben, en dat mijn gramschap u,
mijn onderdaan, nog kan noodlottig zijn! En nu —
’t is noodloos dit gesprek hier verder te verlengen.
Gy hebt mijn wil verstaan. Gij kunt dien overbrengen.

EGAS.

Ik ga, maar keer terug voor ’t uur van middernacht,
aan ’t hoofd der Ridderscahp, die slechts uw antwoord wacht,
om vreedzaam haren Graaf de kroon op ’t hoofd te drukken,
of ’t wraakzwaard uit de scheê voor Vorst en eer te rukken!