Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/87

Deze pagina is proefgelezen

DERDE TOONEEL
DE GRAAF DE TRAVA, DONA THERESIA,
vervolgens D’AVILA



THERESIA.

O wanhoop! ’k zal den smaad van zooveel overmoed
dan dulden, en mijn hand niet in des trotschaards bloed
een muiter straffen, steeds het voorwerp van mijn woede,
die in het hart mijns zoons zijn vloekbre heerschzucht voedde!
Zijn dood, zijn dood alleen, herstelt mijn lijdende eer!
Ach! drukte ons dus de keer van ’t trouwloos nootlot neêr
dat, waar zoo wreed een hoon zijn boezem doet ontgloeien,
onze eigen veiligheid den felsten haat moet boeien?

DE TRAVA.

Volharden wy, Mevrouw, by ’t dringen van den nood!
Het uur der wraak gemaakt, of ’t uur van onze dood!

D’AVILA, binnen tredende.
Heer Graaf, men vraagt gehoor……

DE TRAVA.

’t Is de Afgezant der Mooren.
Gelei hem binnen!

(d’ Avila vertrekt: hy vervolgt.)

Welk een lot werd ons beschoren!
De Saraceensche hulp ter weering van ’t gevaar!
O foltring voor een hart als ’t mijn!



VIERDE TOONEEL
DE GRAAF DE TRAVA, DONA THERESIA, OMAR.



OMAR.

Het uur is dáár,
heer Graaf, ’t ontwerp door u tot heden afgeslagen,
kan thands geen uitstel meer, geen aarzeling verdragen!
Besluit, en op uw wenk is ’t al gereed! De vloot,