Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/92

Deze pagina is proefgelezen
Maar wee hem, zoo hy nog hardnekkig durft weêrstreven!
Zijn vonnis is geveld! Wy geven bloed en leven,
met de eer, het heil, ’t bestaan van dit weêspannig rijk,
op dat zijn hoogmoed met zijn ademtocht bwzwijk’!

THERESIA.

Wat eischt ge van uw Gâ? dat zy zich zal verneêren,
om met een dubble schand beladen weêr te keeren?
Geen tranen werken meer op zijn verhit gemoed.
Of zoo er zulk een kracht in de inspraak ligt van’t bloed,
kunt gy die zwakheid dan niet van een moeder wachten?

DE TRAVA.

Hoe! Travaas gemalin mistrouwt dit uur haar krachten,
wanneer zich ’t dierbaar doel van jaren zorg beslist!
Hier dient geweld gespaard, noch heimlijke list……
Men komt; ’k laat u alleen, Mevrouw! Wil schts bedenken,
dat gy ons op dit uur de zegepraal kunt schenken!

THERESIA, tot de Trava, die vertrekt.

Ik zal u waardig zijn. — Herinnring aan mijn hoon,
sluit gy mijn boezem tot voor een ontaarden zoon!



TWEEDE TOONEEL
DONA THERESIA, DON ALFONSUS.



ALFONSUS, ter zijde, bij het inkomen.

Hoe is mijn ziel ontroerd, bij ’t naadren van deze oorden?
Gy, hemel, die my kent, verteer voor mijn woorden
het moederlijke hart, dat steeds my van zich stiet,
en eindig op dit uur mijn foltrend verdriet!

(Tot Theresia)}

Men heeft me uit uwen naam ontboden, en ik snaelde,
Mevrouw, op uw gebod, waar ik me een heil uit spelde,
ontschatbaar voor mijn hart……

THERESIA.

Mijn Heer, een afgezant