Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/95

Deze pagina is proefgelezen
uws vaders vijanden zoo diekwerk heeft verslagen,
naar de eerkroon, die hem siert, de Gravendiadeem;
en ’t bleek gelaat vertoont een akelige zweem
van droefheid, dat men hem zoo schielijk kon vergeten!
en nu — wat misdaân ook uw drift my heeft verweten,
verg alles van een zoon, die om uw weêrmin smeekt,
beroof hem hier van ’t licht, zoo dit uw gramschap wreekt;
maat o! weêrstreef hem ziet in ’t volgen van zijn plichten!

THERESIA, ontroerd.

En moet mijn fierheid dan voor uwen invloed zwichten?
En bleef ik meer dan gy mijn rang, mijn afkomst waard,
zoo ’k afzag van den troon, als voor geweld vervaard?

ALFONSUS.

Geen edelmoedigheid zal u by ’t volk verneêren.
’t Zal u als moeder, meer dan als Vorstin, vereeren.
Verstomp in hunnen hand het staal, en dat mijn jeugd
den schepter van dit rijk ontvange van uw deugd!

THERESIA, ter zijde, met ontroering.

Wat vreemd en teêr gevoel wordt meester van mijn zinnen?
hemel zou zijn taal mijn heerschzucht zelf verwinnen,
en bracht dit oogenblik mij ’t hart van moeder weêr?

ALFONSUS.

Men komt ……

THERESIA.

Mijn echtgenoot? Gy zijt gered, mijn eer!



DERDE TOONEEL
DE VORIGEN, DE GRAAF DE TRAVA.



DE TRAVA.

Gy zegeviert. Mijn Heer! ’t volk heeft zijn plicht vergeten!
De stad weêrgalmt alom van woedende oproerkreten.
Men roemt uw naam als Vorst, als vader van het rijk,
als wreker van zij recht; enhoont en vloekt, ten blijk
der onverwrikbre trouw u in die drift gezworen,