Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/98

Deze pagina is proefgelezen
Geniet met heel uw ziel die langgewachte wraak,
voor dat het dreigend uur van uw verderf genaak’!
Gy zijt mijn zoon niet meer, en niets kan my beletten,
wat bloed het kosten mag, ’t zwaard tot uw val te wetten!

DE TRAVA.

Mijn boezem is als de uw, in fellen toorn ontgloeid
De drift, die my bezielt, kent niets meer dat haar boeit!
Neen! ’k draal niet! alle moet ter wraak, ter redding spoeden!
Men wil ’t: welaan! de drijg zal op dees vesten woeden.
Oproerigen! ’k ontzie uw haat, uw onheil niet!
Vervloekt mijn zegepraal, mijn wetteloos gebied!
ik zal, dien vloek ten spijt, uw opperheerscher wezen,
en met de hand aan ’t staal dei heerschappij doen vreezen!
Mijn troon viel door verraad: door list en krijgsgeweld
ziet gy hem morgen weêr met nieuwe kracht hersteld!
In ’t antwoord heden nog door de Edelen bedongen
doen we afstand van de kroon, als door hun wil gedwongen!
terwil hun straf genaakt in schaduw van den nacht!
Maar ’k ga! de Saraceen, die mijn bevelen wacht,
moet zonder meer verwijl zich spoeden naar de kusten!
Beef, jongeling, nog dees nacht kunt ge als verwinnaar rusten!
Gy kunt mijn oppermacht nog zoo lang slechts ontgaan
de dag, die morgen rijst, ziet u mijn onderdaan!



 

VIERDE BEDRIJF.
EERSTE TOONEEL.
DON EGAS, Portugeesche Edellieden.



EGAS.

Doorluchte Riddrenrei, gewoon aan 't zegepralen!
Wat treffender triomf kon ooit uw deugd behalen
dan die, waarvan dees dag den eersten glans begroet?
De zoon des oorlogshelds, zoo heilig aan uw moed,
die op zijn vaders spoor en 't uw, met de eigen vanen
zijn krijgren steeds het spoor der glorie wist te banen,
die in het prilst der jeugd reeds de ongunst ondervond