Pagina:Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage vol 205 no 089.pdf/5

Deze pagina is proefgelezen

DAGBLAD VAN ZUIDHOLLAND en ’s GRAVENHAGE.


BIJVOEGSEL

behoorende tot No. 89* van ZONDAG 14 en MAANDAG 15 April 1872.



Niet-Officiëel Gedeelte.


’sGravenhage, 13 April.



BUITENLAND.


ENGELAND.

De grève, onder de veldarbeiders van Warwickshire ontstaan, breidt zich uit over geheel Engeland en vindt aanmoediging in den steun aan geld en in arbeidverschaffing, dien men de beweging schenkt, tot welker succès ook het aangewend middel der emigratie bijdraagt. De werkzaamheid van de Union bepaalt zich reeds niet meer tot het graafschap, waar zij begonnen is; het bestuur heeft, ter voldoening aan dringende aanzoeken, delegatiën naar verschillende streken afgevaardigd.
Op alle middenpunten van het landbouwbedrijf worden meetings georganiseerd en men spreekt van een nationaal congres te Leamington, met ’t doel om in één algemeene maatschappij de verschillende plaatselijke vereenigingen zamen te smelten onder hoofdleiding van den heer Dixon, Parlementslid voor Birmingham. Uit hetgeen openlijk door de eigenaars zelven wordt verklaard, blijkt dat zij, waar het werkelijk noodig is, volstrekt voor geen opofferingen terugdeinzen om de goede verstandhouding tusschen meesters en werklieden te bewaren en billijke lotsverbetering te schenken; maar zeer streng betoonen zij zich tegen iedere poging tot geweldpleging of wetsovertreding, die zij, als regterlijke ambtenaren in de districten waar de beweging haar oorsprong genomen heeft, met kracht zouden onderdrukken.



De zaak van Thomas Castro, alias Arthur Orton, alias Sir Roger Charles Doughty Tichborne zal nog een duchtigen nasleep hebben; naauwelijks is er regtsingang tegen den beschuldigde verleend of er worden twee adressen aan het Parlement aangeboden met het verzoek of het Gouvernement even goed de kosten van de verdediging als van de vervolging wil dragen. Die adressen waren met een menigte namen onderteekend en een daarvan werd zelfs overluid in het Parlement voorgelezen.
Daily News wil in deze zaak geen uitzondering zien. Het heeft wel den schijn als of het Gouvernement een geheele batterij op een ongewapend man rigt, doch dit gebeurt altijd , als er een vervolging van staatswege wordt ingesteld. Men heeft nu alles in het werk gesteld om te bewijzen dat de eischer de man niet is, waarvoor hij zich uitgeeft, en waarlijk de beschuldigde kon geen betere handelwijze uitdenken, om zijn zaak nog eenige kans te geven.



De dagbladen bevatten het verslag der teregtzitting waarin de zaak van Arthur O’Connor werd behandeld. Daaruit blijkt dat, na een levendige woordenwisseling tusschen den advocaat en den attorney-generaal, besloten werd om aan den jury de vraag te onderwerpen of O’Connor niet aan verstandverbijstering leed.
De daaromtrent door verwanten afgelegde verklaringen en vooral de uitvoerige getuigenis van den geneesheer bevestigen dit vermoeden volkomen. O’Connor was reeds van een ziekelijke constitutie; verscheiden zijner naaste verwanten waren door krankzinnigheid getroffen geworden en daarbij kwam nog dat O’Connor’s geestvermogens direct waren gekrenkt door een slag dien hij op ’t hoofd ontvangen heeft.
De jury heeft echter geoordeeld dat de beschuldigde in het volle bezit zijner verstandelijke vermogens is geweest op het tijdstip dat hij de misdaad beging en sprak tegen hem het vonnis uit, dat gister reeds per telegraaf is gemeld.



FRANKRIJK.

Parijs, 12 April.

Welke waren de redenen, die maarschalk Bazaine verhinderden om, na het gelukkige gevecht van Borny en den zegevierenden veldslag bij Rezonville, de retraite-beweging op den linkeroever van de Moezel voort te zetten, in plaats van zich reeds den 16n Augustus onder de muren van Metz terug te trekken?
De maarschalk geeft daarvoor, in zijn verdediging, drie redenen op:
1o. de verpligting om voor 160,000 man te fourrageren; 2o. de noodzakelijkheid om de verbruikte ammunitie wederom aan te vullen; 3o. de ontlasting van het groot aantal gekwetsten.
Daartegen wordt nu aangevoerd, dat het leger den 13n Aug. overvloedig van levensmiddelen was voorzien en dat de troepen voldoende toegerust waren om Verdun te bereiken, het doelwit van den maarschalk.
Wat de ammunitie betreft, het leger had nog 127,000 kanonschoten ter beschikking, met andere woorden meer dan voldoende om drie nieuwe veldslagen te leveren.



De afschaffing van de nuttelooze formaliteit der paspoorten heeft algemeene sympathie gevonden. Het paspoort in Frankrijk is altijd het gemakkelijkste vrijgeleide geweest voor iederen landlooper, schurk of commune-man, die zich door een spoedige vlugt zeer bescheiden aan de belooning van zijn werken wilde onttrekken.
Hierdoor wordt dan ook verklaard, met welk een gemak zoo vele burgers, sieraden van de jongste commune en de hoop van de commune-luî der toekomst, op dit oogenblik te Londen en te Genève, met de voetjes in de pantoffels, de overredende apologie hunner onschuld kunnen schrijven.
Maar nu de paspoorten zijn afgeschaft, zal het den schavuiten niet zoo gemakkelijk meer vallen om vrij en franc rond te loopen.



Men leest in de Gazette de France:
„Vijftien leden der Permanente Commissie, tot de meerderheid in de Nationale Vergadering behoorende, hebben zich vóór den aanvang der zitting heden vereenigd.
„Zij hebben erkend en geconstateerd, dat de Chef van het Uitvoerend Bewind een driedubbele onwettigheid heeft begaan, door:
„1o. officiële bezoeken te Parijs te ontvangen;
„2o. over een Paleis van den Staat te beschikken;
„3o. uitgaven te doen, die niet door de Nationale Vergadering zijn toegestaan.
„Maar tevens is besloten dat de Commissie, die geen regtstreeksche kennisgeving heeft ontvangen van de door den heer Thiers voorgenomen installatie in het Elysée en die evenmin gemagtigd is daaromtrent een beslissing te nemen, geen discussie hierover zou uitlokken, doch het initiatief daartoe aan de Vergadering zou overlaten.”
Het blad voegt er bij dat het „voor de bepaalde juistheid dezer mededeelingen instaat.”



Ten spijt van de tegenovergestelde verzekeringen — schrijft de Constitutionnel — hebben wij volgehouden dat er te Berlijn, tusschen de heeren von Bismarck en de Gontaut-Biron, verschillende besprekingen hebben plaats gehad met ’t oog op de ontruiming van het grondgebied. Wij vernemen thans dat, sedert drie dagen, uit Berlijn talrijke depêches te Versailles zijn ontvangen, waarop onmiddellijk geantwoord is. In de officiële kringen schrijft men deze ijverige correspondentie toe aan de bedoelde besprekingen.
Dat dit niet onwaarschijnlijk is, blijkt uit het feit dat aan den Londenschen Times wordt berigt dat de finantiële voorstellen van Frankrijk, strekkende om de ontruiming des lands te bespoedigen, te Berlijn worden geacht niet voldoende te zijn.



In de Armonia van Florence leest men:
„Men schrijft aan den heer von Bismarck toe de plannen van Napoleon I, nl. om Duitschland te plaatsen in den toestand waarin Frankrijk zich bevond onder de Regering van dien geduchten oorlogsheld. Maar Bismarck zou, door voorzigtigheid en geslepenheid verkrijgen, wat aan Napoleon I honderd veldslagen gekost heeft. Zijn plan zou wezen Italië en Spanje tot zich te lokken, door hen te plaatsen onder het bestuur van Duitsche Vorsten en zich op een veldtogt tegen Rusland voor te bereiden, maar zonder zich bloot te stellen aan een aftogt gelijk die van Moscou.



De 18e Maart werd ook te New York door de Internationale feestelijk herdacht. Er had een banket plaats, voorafgegaan door de afkondiging van een manifest, waarin werd aangewezen hoe het Fransch proletariaat driemaal (1832, 1848, 1871) is opgestaan om zijn regten te veroveren en telkens werd geslagen.
„Maar elke dier nederlagen was een gedeeltelijke overwinning. Martelaren, rust in vrede, Uw bloed heeft niet te vergeefs gevloeid.
„Die nederlagen waren noodig.
„Er moesten duizenden in ballingschap worden gezonden, opdat voortaan niet enkel meer het Fransch proletariaat, maar het proletariaat van geheel de wereld denke, zich bewege, zich organisere en zich voorbereide tot den strijd.
„1848 was de sociale uitdrukking van de revolutie: de maatschappelijke organisatie op de grondslagen des regts.
„1871 is de politieke uitdrukking daarvan: de vrijheid der commune en der werkplaats en de federatie der groepen.
„Van nu af is het programma volledig en de internationale vereeniging der werklieden heeft in last het te vereeuwigen.
„De overwinning is nabij.”



Verscheidene dagbladen berigten dat de heer Rouher naar Chislehurst is vertrokken. Die tijding is onjuist. De oud-Minister heeft Parijs niet verlaten, zegt de Constitutionnel.


Eerst heden vertrekt de heer Rouher naar Engeland.



In het begin der volgende maand zal het aan de bekende miss Howard toebehoorende kasteel van Beauregard worden verkocht.
Het heerlijke landgoed, door Prins Napoleon met zooveel kosten te Prangius aangelegd, zal weldra geheel verbrokkeld zijn. De Prins behoudt alleen het kasteel met het daarbij gehoorende park.



Paris Journal bevat eenige aanwijzingen omtrent twee diplomatieke stukken, die de Hertog de Gramont zegt den 8 Mei 1870 aan prins de la Tour d’Auvergne, toen ambassadeur te Londen, te hebben gezonden. Het zijn tractaten waarbij een verbond wordt gesloten tusschen Frankrijk en Oostenrijk van den eenen en Frankrijk en Italië van den anderen kant. Zij zouden slechts vier artikelen bevatten en gaven de punten aan, waarop de vereenigde legers moesten werkzaam zijn.
Het tractaat met Italië was geheel van de hand van Koning Victor Emmanuel, die buiten weten van zijn eigen Ministerie, met het Kabinet der Tuileriën had onderhandeld.
De beide stukken gingen vergezeld van eigenhandige brieven der twee souvereinen.



De hertog de Gramont, Minister van Buitenl. Zaken onder het Keizerrijk, schijnt voornemens te zijn zich voorloopig te Londen met der woon te vestigen.



Men verzekert dat de heer Benoist d’Azy, zoon, tot prefect van het departement Seine-et-Oise is benoemd.



Volgens l’Evénement is het plan der nieuwe fortificatiën van Parijs definitief vastgesteld; de versterkingen zouden ontzaggelijk zijn.
Men meent thans met eenige reserve te moeten te werk gaan in het mededeelen van militaire zaken, doch zonder gevaar meent het blad te mogen melden dat men op het plateau van en achter Chatillon even geduchte werken zal bouwen als die van den Mont-Valérien. De lijn van op zich zelf staande forten zou zeer worden uitgebreid, vooral aan de westzijde, zoodat zij zelfs Rambouillet zal dekken. De insluiting der hoofdstad zou daardoor schier onmogelijk worden.



De toestand van Keizerin Charlotte (van Mexico) is wanhopig, zegt de Constitutionnel. Men verwacht ieder oogenblik het berigt van haar dood.



Het dagblad la Liberté bevat zeer onrustbarende berigten omtrent den toestand van den Koning van van Zweden.



Te Barp (kanton Belin) is een ontzettenden misdaad gepleegd. Den 10n dezer werd een familie van vijf personen vermoord gevonden in een geheel ledig huis. De magistratuur van Bordeaux doet onderzoek. Bij de ontdekking waren vier der slagtoffers reeds overleden; de vijfde gaf kort na de komst der justitie den geest.



In een der zalen van het Elyseum, waar deze week de luisterrijke receptiën door den heer Thiers gehouden werden, prijkte op een der tafels een monumentaal thee-toestel, nog versierd met de Keizerlijke kroon, hetgeen aan de gasten veel stof tot opmerkingen gaf. De tweede receptie duurde van 9 tot 11½ uur en werd, ofschoon ieder welkom was, door de aanzienlijkste personen bezocht.



Mazzini laat gedenkschriften na. Een Londensche uitgever heeft er reeds 300.000 fr. voor geboden. Wat zal Victor Hugo daarvan wel zeggen?



De Carlistische beweging in Catalonië en Arragon is nog niet geheel onderdrukt. Te Olot, bij de Fransche grens, heeft eergister een gevecht plaats gehad. Eenige vlugtelingen zijn op Fransch grondgebied doorgedrongen, maar onmiddellijk ontwapend en opgesloten.



SPANJE.

De berigten uit Madrid van den den 11den luiden nog niet bijzonder geruststellend omtrent de woelingen onder de partijen. De Carlistische beweging blijft voortduren. Op verschillende plaatsen treft men grootere of kleinere benden aan. Men zegt echter dat dit geen nieuwe benden zijn, maar groepen die op de vlugt zijn geslagen.
De leden van de Internationale zijn zeer bedrijvig; men vreest dat zij een gelijktijdige beweging in verschillende landen voorbereiden.
In een te Sevilla gehouden rede heeft de heer Castelar verklaard dat zijn partij streeft naar de vorming der Vereenigde Staten van Europa en van een republiek.
Volgens de Madridsche Debute worden Carlistische woelingen door de rrdicalen in Catalonië worden gesteund.
Aan den Londenschen Times wordt geschreven dat, op verzoek der Spaanschen Regering, door het Fransche Gouvernement voorzorgsmaatregelen zijn genomen tegen de Carlisten. De autoriteiten aan de grenzen hebben last gekregen de Spaansehe uitgewekenen in de Baskische provinciën gevangen te houden en colis kruid en patronen zijn door de Fransche tolbeambten aangehouden.
De benoeming van generaal Zabala als Minister van Oorlog, ter vervanging van generaal Rey, wordt toegeschreven aan het door de Spaansche Regering genomen besluit om alle pogingen tot opstand streng te onderdrukken, daar generaal Zabala wel bekend is door de geestkracht die hij in den burgeroorlog tegen de Carlisten aan den dag heeft gelegd.
De Epoca meent dat in de Troonrede een wijziging van de kieswet zal worden voorgesteld, met terugkeer tot het twee-trappen-stelsel, gelijk bij de constitutie van 1813. Voor den eersten trap zou ’t algemeen stemregt behouden blijven.



BINNENLAND.



RESIDENTIE-NIEUWS.
13 April.

Z. K. H. Prins Hendrik heeft, naar wij met genoegen vernemen, van HDs. belangstelling in het lot der slagtoffers van de overstroomingen op Java doen blijken en een bedrag van twee duizend gulden aan de commissie, die zich hier ter stede met de inzameling van giften belastte, doen toekomen.
Gebruikte deze commissie de eerstingekomen giften om ten spoedigste een bezending quinine aan den heer resident van Batavia te expediëren, daarna heeft zij de bijdrage van Z. M. den Koning (zie ons No. 72 dd. 24/25 Maart ll.) en andere giften onmiddellijk ter beschikking van Z.Exc. den Gouverneur-Generaal van Neêrlandsch-Indië gesteld, gelijk thans ook met die van Z. K. H. Prins Hendrik zal plaats vinden.



Met hartstogtelijke warmte en met een van zuivere vaderlandsliefde blakend gemoed zet de N. R. Ct. heden den potsierlijken Engelschman teregt, die, in een der bladen van zijn Land, bespottelijke bijzonderheden omtrent onze gewoonten en gebruiken niet alleen mededeelt, maar ze zelfs, ondanks tegenspraak, als de waarheid blijft volhouden.
Wij prijzen dat loffelijk streven en we kunnen zoo beseffen, hoe diep geschokt de „ziel” moet geweest zijn van de redactie der N. R. Ct. bij het lezen van zulke, gehandhaafde onwaarheden!
Doch zou de Engelschman niet school zijn gegaan bij deze zoo gemoedelijk verontwaardigde redactie?
Wie denatureert meer dan zij, en dag aan dag, de historie èn de feiten van den dag? Wie houdt schaamteloozer haar, door het publiek erkende onwaarheden, vol? Wie verwringt, verminkt en vervalscht, méér dan zij, sedert jaren, zelfs het officieel gesproken woord in de Staten-Generaal?
Och, als die olijke Engelschman maar Hollandsch lezen kon!



De N. Rotterd. Ct. zegt de tegenspraak niet op te nemen van het, door haar uit de vingers gezogen gerucht, dat de heer Waldeck als burgemeester van Loosduinen was geschorst — omdat die tegenspraak komt van het Dagblad!
Alsof niet ieder in den Haag zich overtuigen kan van het feit, dat de heer Waldeck zijn funtiën waarneemt als vroeger? Alsof er geen middel ware, om, in één uur tijds, de juistheid der tegenspraak te controleren? Loosduinen is immers niet uit de wereld?
Waarom ook verzwijgt de N. R. Ct. voor haar lezers het, door de voornaamste bladen medegedeeld feit, dat Z. M. de Koning weigerde een zekere commissie uit Loosduinen te ontvangen?
O die waarheidzoekende, die eerlijke en die onpartijdige courant!



Uit het door het Departement van Finantiën openbaar gemaakt overzigt van de opbrengst der Middelen (hoofdsom en opcenten) over de maand Maart 1872, blijkt, dat die opbrengst heeft bedragen f 7,475,051.45½ tegen f 7,613,077.79 in hetzelfde tijdvak van 1871, te weten:

1872. 1871.
Directe belast. f 2.714,738.70 ½ f 2,828,263,09 ½
In- en uitg. regt. 564,860.21 639,881.54
Accijnsen 2,324,156,56 ½ 2,215,556.86
Waarb. en belast. der gouden en zilveren werken 30,568.10 28,483.77
Indirecte belast. 1,381,240.77 1,393,174.95
Domeinen 91,840.29 104,033.41 ½
Posterijen 231,797.07 ½ 227,801.71
Rijkstelegraphen 54,330.87 59,676.44 ½
Staats-Loterij
Acten voor de jagt en visscherij 134.50 169.50
Loodsgelden 81,384.37 116,036.50 ½

Totaal f 7,475,051.45 ½ f 7.613,077.79

De raming voor één maand is f 6,195,360,80.
De raming voor 1872 alzoo f 74,344,330.50.
De opbrengst in de drie eerste maanden van 1871 heeft bedragen f 17,655,270.49½ en in 1872 f 19,419,456.36.



Volgens de Gron. Ct. heeft Donderdag jl. te Groningen het diner plaats gehad, dat door eenige kiezers aan hun afgevaardigde ter Tweede Kamer, mr. S. van Houten, was aangeboden en waaraan door 35 personen werd deelgenomen, „Van ’t begin tot het einde, zegt genoemd blad, werden al de aanwezigen beheerscht door een echt vriendschappelijken en opgewekten geest, en die goede geest werd eer verlevendigd dan verflaauwd door een zeer geanimeerde gedachtenwisseling over de tot heden gevolgde politieke gedragslijn van den geëerden gast, wiens verhouding tot den grijzen Staatsman Thorbecke het uitgangs- en middenpunt was van verschillende vaak tegenovergestelde meeningen en beschouwingen. De heer van Houten weêrlegde op duidelijke en afdoende wijze menige bedenking, tegen zijn zienswijze in deze in ’t midden gebragt, en al bleef er omtrent ondergeschikte punten verschil van meening tusschen hem en sommigen der aanwezige kiezers bestaan, deze allen gaven bij herhaling blijken hunner hooge waardering van den wetenschappelijken zin en den zedelijken ernst en moed, waarmede onze afgevaardigde tot heden steeds het waarachtig Staats- en Volksbelang als éénig rigtsnoer en doel van zijn politiek leven en streven voor oogen hield. Zeer zeker heeft dit vriendschappelijk zamenzijn, dat ook uit epicuristisch oogpunt weinig te wenschen overliet, den band tusschen den wakkeren Volksvertegenwoordiger en zijn politieke geestverwanten en vrienden belangrijk versterkt.”



De voorjaarstournée van Z. Exc. den Commissaris des Konings in deze provincie zal zich dit jaar bepalen tot Dordrecht, waarheen de heer Fock zich Woensdag aanst. begeeft en de omstreken, die de gouverneur Donderdag zal bezoeken.



A. den O., werkman aan de fabriek van de heeren Boers & Co. te Delft, is Maandag 26 Februarij ll. door de Arrondissements Regtbank hier ter stede schuldig verklaard aan het opzettelijk bederven van onbereide stoffen en veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf, te ondergaan in eenzame opsluiting, en een geldboete van ƒ 8.
Van dat vonnis is hij in appèl gekomen en heden is door het Provinciaal Geregtshof van Zuidholland een nieuw onderzoek gelast, met bepaling dat dan tevens de getuigen weder zullen gehoord worden, ’t geen plaats zal hebben op 27 April a. s.



De dezer dagen gepensioneerde kapitein plaatselijke adjudant J. A. Hengst zal hier worden vervangen door den 1n luitenant G. Goedel, thans plaatselijke adjudant te Dordrecht.



Heden zijn bij het lager onderwijs geëxamineerd, voor de Fransche taal, 12 onderwijzers; daarvan werden afgewezen 9, toegelaten 3, als: de heeren J. Akkersdijk, K. Missel en L. Onvlee. Voor de wiskunde, 10 candidaten; daarvan werden afgewezen 4, toegelaten 6, als: de heeren J. Couvée, C. van der Graaf, P. W. van Melaan, K. P. J. Oerder, J. Slavenburg en M. J. van Weltum.



Wij ontvangen van een onzer meest geachte kunstkenners de volgende artistieke critiek, welke wij gaarne aan de overweging onzer lezers aanbevelen.
„Maandag avond sluit ons verdienstelijk genootschap „Oefening kweekt kennis” zijne meestal merkwaardige reeks van openbare winter-vergaderingen en vergast, bij die gelegenheid, zijne leden op eene optreding van onze eerste tragédienne, mevr. Kleine en van den heer Marck, directeur onzer Fransche opera. Deze zamenkoppeling nu van twee, zoozeer in aanleg en gehalte verscheiden artisten, heeft zelfs de malicieuse vraag doen rijzen: „Is dit een zijdelingsch verwijt, of een onbetamelijke vleijerij?”
„Immers, terwijl wel niemand het groote talent van Mevr. Kleine zal betwisten — hoezeer er ook zijn, die haar niet op ééne lijn met Ristori en Rachel geplaatst willen zien — is het gevoelen omtrent het gehalte van den heer Marck zeer onvast en onbestemd. Hier kan geen sprake zijn van het „oordeel” van serviele botterikken, die den heer Marck boven de wolken verheffen en nu zelfs zoo ver gaan in die serviliteit, dat zij de geheel onvoldoende wijze, waarop door dezen artist de rol van Tartuffe is vervuld, toeschrijven .... aan de edelheid van zijn karakter, dat hem het voorstellen van een huichelaar verbiedt! vergetende dat dit grove compliment juist het doodvonnis uitspreekt over zijn talent als acteur, waar de kunst de natuur in alle rigtingen moet weten te evenaren. Evenmin kan hier gelet worden op het oordeel van weder anderen, die den heer Marck elke verdienste betwisten. Beiden zijn uiterste partijen — en, helaas, dat ook in de Kunst partijen bestaan! —, op wier kompas het niet veilig is, te zeilen.
„Vergun mij dus, mijn eigen oordeel uit te spreken, op eigen waarneming gegrond en getoetst aan de regelen der kunst èn aan een lange ervaring.
„Al dadelijk verklaar ik niet te vatten, op welke gronden de heer Marck door sommigen als een talent hors ligne wordt gehuldigd, — en de zamenkoppeling op aanstaanden Maandag zal, naar ik niet twijfel, voor ieder man van smaak en kunstgevoel, het hemelsbreed verschil tusschen genie en routine doen inzien. In niets onderscheidt zich de heer Marck boven een tal van gelijksoortige Fransche, provinciale artisten van goeden naam, zooals een Bazin, een Jarrousseau enz., wier herinnering nog bij velen onzer levendig is. Maar wie bijv. zal de heer Marck kunnen en durven op ééne lijn stellen met Parijsche celebriteiten, die wij óok hebben mogen leeren kennen, met een Lafontaine, een Brindeau, een Delaunay en zoovele anderen?
„De heer Marck is, onbetwist, een allezins verdienstelijk acteur — doch alleen in het drama, waar de hartstogt al het andere overheerscht, waar noch fijnheid van opvatting, noch nuancering in toon en gebaren de hoofdrol spelen; want deze beide gaven mist de heer Marck, ten gevolge van de organisatie zijner natuur, ten eenemale. Moeder natuur toch, is, in deze opzigten, wel wat stiefmoederlijk jegens den heer Marck geweest. De stijfheid van ledematen, de weinige bewegelijkheid zijner gebaren — het spel der mimiek — de „dikheid van tong” (zooals de technische term luidt), het eentoonige, schorre en nasale geluid, dat een groot deel van het gesprokene onverstaanbaar voorbij doet gaan, de pénibele gesticulatie altijd met de linker hand: dat alles zijn natuur-beletselen om den heer Marck te verheffen boven den rang van conscientieus artist, die blijkbaar door studie tracht, doch te vergeefs, al deze bezwaren te overwinnen. Als degelijk en goed „artiste de province” is de heer Marck dan ook allezins te waarderen; — doch hem hooger te stellen is geweld gepleegd op kunstgevoel en kunstkennis. Hem op ééne lijn te stellen met onze mevr. Kleine, aarzel ik zelfs niet, heiligschennis te noemen, gepleegd aan de kunst.
„Wantrouwen in eigen kracht schijnt overigens bij den heer Marck zelf veld te winnen; want het is opmerkelijk hoe hij het in den laatsten tijd niet meer waagt alléén voor het publiek op te treden, maar altijd, als middel van aantrekking, in gezelschap van mevr. Derasse, wier verdiensten inderdaad groot zijn en veelzijdig. Dit verschijnsel is zóó in ’t oog loopend, dat zelfs eergister deze artiste op het affiche voorkwam, ofschoon zij niet optrad, om de eenvoudige reden dat zij geenerlei partij te zingen had! In den laatsten tijd legt de heer Marck zich bijzonder toe op het repertoire van Molière; men beweert uit eene, overigens wèl vergeeflijke ambitie om eenmaal lid te worden van het Théatre Français. Mogt hij eenmaal er in slagen zóó ver te komen door „la porte de Molière”: wij vreezen, waar zijn aanleg en zijne krachten zoo zeer falen, dat hij er weldra door „la porte des fours” weêr uit zal gaan. Ik herhaal nog eens: de heer Marck is, in geenerlei opzigt, een buitengewoon talent: hij is een goed „acteur de province”, die zelfs met veel ijver en veel studie heeft trachten te vergoeden, wat de natuur hem, om een talent te doen zijn, heeft geweigerd. In dramatische voordragten, waar het effect alles is, zooals in de voordragt van „la grève des forgerons” ontwikkelt hij al zijn goede eigenschappen, maar men vordere voor hem niet titels, die volstrekt niet aanwezig zijn.
„Waartoe deze critiek? Omdat de eischen der kunst die eindelijk eens noodzakelijk maken. Omdat deze vordert, bij voorbaat te protesteren tegen elke gelijkstelling met mevr. Kleine, want genie staat hier tegenover eenvoudige routine; — en omdat de eer der Nederlandsche kennis van kunst niet minder vordert, dat zij toone haar oordeel te vestigen niet op schijngronden, maar op de strenge regelen der kunst, op wetenschap en ervaring.”



Aanstaanden Woensdag avond zal, zooals uit de in dit nummer voorkomende aankondiging blijkt, de laatste abonnements-voorstelling in dit saizoen door de Hoogduitsche opera uit Rotterdam hier ter stede gegeven worden. Is dit reeds een voldoende reden om op een talrijke opkomst van het publiek te mogen rekenen, de opera voor deze representatie gekozen — Iphigenia auf Aulis, van Glück — zal ongetwijfeld de belangstelling nog verhoogen en alzoo een meer dan gewoon talrijk bezoek in het schouwburg-locaal op dien avond verzekeren.



Uit goede bron vernemen wij dat eenige voorstanders van Neêrland’s industrie en kunst besloten hebben om in den tuin van het Kon. Zoöl. Bot. Gen. van Acc. de Kiosk Hollandia van den heer Lefèbre te doen bouwen, zoodat deze inrigting de eerste hier te lande zal zijn, welke met de intéressante en doelmatige vinding van onzen geachten stadgenoot verrijkt zal worden.



Naar aanleiding van het door ons medegedeeld overlijden van den gepensioneerden kolonel, ontvangen wij, van een zijner meest geachte wapenbroeders een brief, waaraan wij gaarne het volgende onder de oogen onzer lezers brengen, om in het openbaar hulde te brengen aan de nagedachtenis van een hoofdofficier, wiens verdiensten in der tijd door Z. M. den Koning naar waarde geschat en beloond zijn geworden.
„De toenmalige majoor der infanterie Kamps was, bij tijdelijk afwezen van den generaal-majoor Volkhemer, provinciaal kommandant der provinciën Groningen en Friesland, in Junij 1847 als kommandant van het garnizoen, als bevelhebber opgetreden, toen op den 28n dier maand de rust en goede orde op eene zeer bedenkelijke wijze gestoord zijn geworden bij een oproer waaraan te regt een ernstig karakter werd toegekend.
„Niet alleen toch nam het volk, aangevoerd door eenige werklieden, tegenover de onder de wapens gekomen troepen van het garnizoen eene dreigende houding aan, maar werden deze zelfs met steenworpen begroet.
„De geachtte kommandant betoonde zoo lang mogelijk lankmoedigheid en bedwang, door krachtige vermaning de verbittering der aldus getergde manschappen, totdat de kommandant zelf door een steenworp tegen de borst getroffen werd en hij aldus gedwongen werd, geweld met geweld te keeren. Hierbij behoort nog in aanmerking te worden genomen, dat, na de proclamatie in den loop van den dag uitgevaardigd, alle formaliteiten ook door den kommandant in acht genomen waren, terwijl ondanks alle vermaningen tot rust en orde het volk meer en meer opdrong met het blijkbare doel, om de troepen te overweldigen en zich van hare wapens meester te maken.
„Nu was het oogenblik gekomen, om het noodlottig kommando tot vuren te geven, waarbij de twee belhamers en nog enkele andere handlangers, benevens nieuwsgierige toeschouwers, doodelijk getroffen (8 in getal te zamen) en ruim een vijftigtal gewond werden. Op den schrik daardoor verwekt, stoof de menigte uiteen, die de Groote Markt van Groningen vulde; slechts enkelen bleven stand houden, totdat de kavallerie — nu toevallig van een grensplaats binnen de stad teruggekeerd — tusschen beiden kwam en het werk voltooide.
„Aan het manmoedig gedrag en aan het beleid van majoor Kamps, mag het voornamelijk worden toegeschreven, dat het oproer, in Harlingen en Leeuwarden aangevangen en te Groningen voortgezet in andere steden schrik heeft verwekt en gestuit is.



Heden werd het stoffelijk overschot van een geacht stadgenoot naar zijn laatste rustplaats op Eik-en-Duinen gevoerd.
’t Was dat van den heer Silvester Philippus Pels, die Dingsdag aan zijn betrekkingen en de maatschappij ontviel.
De ontslapene was tot in hoogen ouderdom — hij bereikte den leeftijd van 78 jaren, als zijnde den 5n April 1794 te Amsterdam geboren — met grooten ijver, onmiskenbare bekwaamheid en geheele toewijding bij de administratie der posterijen werkzaam; eerst met 1o Maart jl. werd hij van zijn betrekking ontheven.
In het jaar 1814 zag hij zich tot klerk, in ’23 tot adjunct-commies en in ’25 tot commies aangesteld, in welken laatsten rang hij in ’31 bij het Ministerie van Finantiën, afdeeling posterijen, werd geplaatst.
Tot hoofdcommies bevorderd in 1845, klom hij in ’57 tot referendaris op, om als zoodanig nog vijftien jaren ten dienste van den Staat te arbeiden.
Mag de afdeeling posterijen wel een der meest omvangrijke bij het Departement genoemd worden, waar de eischen van de dienst en van het publiek, vooral in de laatste jaren, met den dag schier klommen; de heer Pels was er steeds door zijn helder hoofd en onvermoeide werkzaamheid uitstekend op zijn plaats. Zijn wetenschappelijke en tevens practische opleiding, die zijn plaatsing bij de posterijen vóórafging — hij was toch eerst student aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam en daarna verbonden aan het kantoor van een Spaansch handelshuis — bleken een gewenschte voorbereiding te zijn geweest voor zijn optreding bij het vak, dat hij 58 jaren tot eer verstrekte.
Zijn voorlichting, waaraan men zooveel verpligt was, werd dan ook niet weinig aan het departement geschat en nu gemist, terwijl hij, door zijn welwillendheid en aangename vormen, hen die onder hem werkten zich tot vrienden maakte, welke indertijd zijn terugtreding en thans niet minder zijn verscheiden ten zeerste zullen betreuren.
’s Mans nagedachtenis zal dus in zegening blijven niet alleen bij zijn gezin, maar ook bij de talrijke vrienden, die hij zich in zijn ambtelijke loopbaan en daar buiten — ook in zijn kerkelijke betrekking bij de Duitsch-Evangelische gemeente — wist te verwerven.



Schaakwedstrijd tusschen ’s Gravenhage en Amsterdam:

’s Gravenhage (wit) 22e zet A 1 op D 1.
Amsterdam (zwart) D 8 E 8.


Op het Hoogezand werd gister namiddag een kindje van 15 maanden, dat zonder eenig toezigt op straat was, door een turfwagen aangereden; hoewel de verschrikte toeschouwers vreesden voor treurige gevolgen, kwam het kind er gelukkig met een geringe ontvelling aan den arm af.



In de vaart van de Mauritskade viel gister middag een schipper van zijn schuit, door duizeling overvallen, doch hij werd gelukkig door twee zich daar bevindende personen er uitgehaald.



Gister namiddag ten ongeveer twee ure, kwamen aan het Scheveningsch strand, uit een sloepje, negen Engelsche visschers (afkomstig uit Ramsgate), behoorende tot de bemanning van zes kotters, die op eenigen afstand in zee geankerd waren. Deze woeste zeerobben kwamen, zooals dat meermalen geschiedt, het een en ander inkoopen, vooral wat Hollandschen jenever, dien ze dan, om niet bedrogen te worden, steeds proeven en herproeven.
’t Schijnt dat ze gister niet spoedig de zekerheid hadden van de goede qualiteit des jenevers en dus meer dan één glaasje geproefd hadden, zoodat ze zelfs al te lastig werden. In dien toestand kwamen ze, door hun baldadigheden, vooral tegenover de Scheveningsche schoonen, in woordenwisseling met de Hollandsche visschers en weldra sloeg men tot feitelijkheden over.
De te Scheveningen dienstdoende afdeeling der Haagsche politie was er dadelijk bij, maar vermogt tegen de ontembare Eugelschen niet veel uit te rigten, zoodat men de hulp der militaire magt en der politie uit de residentie inriep. Deze behoefden echter niet meer handelend op te treden, daar de Scheveningsche politie, ondersteund door den Engelschen consul, den heer Maas, reeds vrede onder de vechtende partijen had weten te stichten, terwijl eenige andere autoriteiten mede hadden bijgedragen tot een vredelievende oplossing van het „internationaal geschil.”
Dezen morgen werden de Engelsche visschers per rijtuig van den heer Maas naar het station van den Hollandschen Spoorweg gebragt en vertrokken daarmede naar Rotterdam, omdat de kotters, bij het opkomen van den Noordwesten wind, dezen nacht koers genomen hebben naar Rotterdam, waar zij de visschers uit Ramsgate met hun inkoopen denkelijk weder zullen innemen.



Te Steenwijk is in ’t licht verschenen het Algemeen Nieuwsblad, zijnde de derde courant die dáár wekelijks verschijnt. De namen der beide andere nieuwsbladen zijn: de Steenwijker en Opregte Steenwijker Courant. (N. A. Ct.)



Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen.

1872. 1871.
In Exploitatie 966 kilom. 933 kilom.
Gemidd. sedert 1 Jan. 954 933

Totale ontvangsten:

v. 1 Jan. 1 April ƒ 1,178,796.16 ƒ 1,123,081.08½
2 April 8 - 94,123.86 - 79,626.27½

ƒ 1,272,920.02 ƒ 1,202,707.36

gemid. p. dag en p. kil. sed. 1 Jan. ƒ 13.48 ƒ 13.15







Neêrlandsch West-Indië.

Wij ontvingen berigten uit Paramaribo, loopende tot 20 Maart. Het volgende is daaraan ontleend.
— Op 20 Maart moest eene verkiezing plaats hebben van drie leden der Koloniale Staten voor de hh. mr. F. H. van Affelen van Oorde, E. F. M. Mollinger en J. C. Muller Az., die aan de beurt van aftreding zijn.
„De Gouverneur heeft geantwoord op het voorloopig verslag over de ontwerpverordening, betreffende de inning van de contributiën voor de schutterij en van aan het militair hospitaal verschuldigde verpleeggelden, en daarbij eene wijziging van redactie van art. 1 voorgesteld. Het eindverslag is daarop ook uitgebragt, zoodat deze verordening ter behandeling gereed is.
— De ontwerp-verordening op het regt van zegel is, na een tiental zittingen, met algemeene stemmen goedgekeurd, nadat belangrijke wijzigingen, zoowel tot meerdere verlichting van druk voor de ingezetenen als tot meerderen waarborg tegen verlies van inkomsten voor de koloniale kas, daarin waren gebragt.
— Te Paramaribo zijn 9 Chineezen uit Demerary aangekomen, wier werk-overeenkomsten aldaar afgeloopen waren, en die nu in Suriname kwamen werken op aanbeveling hunner landgenooten in laatstgenoemde kolonie, om het hoogere loon en om de lagere prijzen der levensbehoeften. Zij hebben reeds overeenkomsten als vrije arbeiders aangegaan.
— De West-Indiër van 10 Maart berigt, dat er Donderdag avond te voren in een der achtergebouwen van het Gouvernementshôtel, bewoond door den heer van Idsinga, zoon des Gouverneurs, eene poging tot brandstichting is gedaan, die, ware zij niet bij tijds ontdekt, van de ijsselijkste gevolgen voor de aanliggende gebouwen had kunnen zijn. — Omstreeks acht uur zag de daar dienstdoende schildwacht een persoon uit het bedoeld achtergebouw komen en zich ijlings verwijderen; tegelijker tijd zag hij de vlam in genoemde woning. Terstond aan de wacht kennis gegeven hebbende, bespeurde men, dat de vlam zich medegedeeld had aan een ledikant en aan eenige over een stoel hangende kleedingstukken. De vlam werd gebluscht, terwijl men van den geheimzinnigen persoon, dien men hier bepaaldelijk voor een moedwilligen brandstichter moet houden, sinds geen spoor meer ontdekte. (U. D.)

Programma’s van Muziekuitvoeringen.

Zoöl.-Bot. Tuin. Zondag, 14 April, Matinée Musicale, des namiddags ten 2 ure, onder directie van den heer August La Rondelle. Eerste gedeelte. No. 1. Semper-Marsch, P. Broek; 2. Preludio et Introducion de l’opéra: Ernani, Verdi; 3. Rosige Träume, Walzer, Kela Bela; 4. Fantaisie sar La Grande Duchesse de Gérolstein, Offenbach. Tweede gedeelte. No. 5. Concert-Ouverture, Reissiger; 6. Klein und Niedlich, Polka, C. Faust; 7.Fantaisie de l’opéra: La Reine de Chypre (demandée), Halévy; 8. Aus Hand und Band, Galop, C. Faust.

BERIGTEN UIT DE PROVINCIEN.

* Amsterdam, 12 April. De tentoonstelling van schilderijen van oude meesters in Arti et Amicitiae is heden voor de leden der maatschappij en heeren inzenders geopend. Gij zult van mij, zoo ooit, dan zeker niet reeds nu een uitvoerige beschrijving verwachten van de kunstschatten, die er zijn bijeengebragt. Enkele bijzonderheden dus slechts.
Aan het hoofd van den catalogus prijken de namen van H. M. de Koningin, die 29 miniaturen in olie- en waterverf, en 13 miniaturen in émail, grootendeels door Petitot vervaardigd, heeft ingezonden en van Z. K. H. Prins Frederik, die van zijn belangstelling in de expositie heeft doen blijken door de inzending van twee paneelen met voorstellingen uit het leven van St. Bertin door Hans Memling. Aan die miniaturen en paneelen was de eereplaats aangewezen, maar H. M. de Koningin, die heden middag een uurtje in Arti et Amicitiae doorbragt, vond dat de miniaturen te veel in het licht geplaatst waren. Op haar aanmerking, dat dit voor miniaturen in waterverf nadeelig kon zijn, zijn zij door de commissie meer in ’t donker ten toon gesteld.
De catalogus bevat niet minder dan 327 nommers, terwijl de gemeente Franeker op ’t laatste oogenblik nog een viertal portretten, o. a. dat van Maria Schuurman, heeft overgezonden. Dit moet echter onderdoen voor het portret van dezelfde, geschilderd door van Dijck en eveneens op de tentoonstelling aanwezig. Mevr. de douairière van Loon en de heeren jhr. J. P. Six en jhr. P. H. Six hebben zich jegens het publiek, dat deze expositie zal bezoeken, het meest verdienstelijk gemaakt. Zij hebben tot de commissie gezegd: „Neem, wat u lief is uit onze verzameling” en van dat aanbod is een even ruim als verstandig gebruik gemaakt. Rembrandt’s Burgemeester Jan Six — nobele, intelligente geacheveerde kop, naar kleeding en handen slechts geëbaucheerd, gelijk hij in ’t laatst van zijn leven gewoon was te doen — prijkt naast zijn Anna Wymer, wed. Jean Six, den vader van Jan Six. Het zuiver realistische of volmaakt-ware in dat weêrgâloos schoon portret, twintig jaren vroeger door den meester geschilderd, steekt treffend af bij het idealistische in het vrouweportret, gemerkt Rembrandt 1639, dat bij gelegenheid van deze Tentoonstelling eensklaps bekend is geworden. H. M. de Koningin, Mie zich een oogenblik voor dat prachtig doek, waaruit het genie er u al zijn kracht toespreekt, neêrzette, hoorde met verbazing, dat tot dusver aan dat schilderij in het huis van den eigenaar een eereplaats.... in de keuken is beschoren geweest.
Ruysdael schittert door twee Landschappen, waarvan vooral het Deensche met zijn kerkje op een verhevenheid uitmunt.
Van Hobbema zijn vier landschappen, o. a. een toebehoorende aan den heer J. P. Six, waarvan de prijs, zelfs bij benadering, niet te zeggen zou zijn, evenmin als van Wouwerman’s Pleisterplaats, waarvoor het Engelsch Gouvernement eenige jaren geleden, om een bod te doen, 8000 pond sterling wilde geven. Ook een Wouwerman van C. baron van Pallaudt te ’s Hage is uitstekend. Van dien heer zijn meer kostbare schilderijen aanwezig. Te vergeefs daarentegen heb ik naar doeken uit de galerij-Steengracht gezocht.
Verder noem ik nog Doelenstukken, Schutterstukken en Regentenstukken van Theodore de Keyser, van der Helst, Moreelse, de Moor, van den Tempel, Ferdinand Bol, van wien een, voortreffelijk geconserveerd, uit Gouda, dat zoo goed als onbekend was.
Vier Potters, een van Ostade, drie portretten door Moreelse, ’t portret van Erasmus door Hans Holbein, drie Berchems, vijf sublieme portretten van Frans Hals, waarvan een kop, toebehoorende aan den heer C. baron van Pallandt, die, volgens schilders-argot, heerlijk geboterd is; drie zeegezigten vau W. v. d. Velde en drie landschappen van Adriaan v. d. Velde; drie schilderijen van Jan Steen, twee van Rubens, vier portretten van v. Dijck, drie doeken van Vinckenboms, waarvan een, de Prinses van Oranje op den Vijverberg te ’s Hage voorstellend, toebehoort aan den Belgischen gezant te ’s Hage, graaf van der Straeten Ponthoz; twee portretten door Adriaan van der Werff, het eigendom van baron Hugo v. Zuylen van Nyevelt te ’s Hage; twee v. d. Meers (Delftsche), wiens Delftsche straat vooral een juweeltje is van perspectief.
Van Jan Albert Cuyp heeft zij behalve vijf andere schilderijen zijn beroemd De rivier voor Dordrecht; van Gerard Dou, drie genrestukjes en een portret.
Nu slaak ik de dorre nomenclatuur, om niet den geheelen catalogus over te schrijven. Dat dit weinige echter genoeg zij, om de Hagenaars naar Amsterdam in de zalen van Arti et Amicitiae te lokken.
Nooit zullen zij waarschijnlijk weder in de gelegenheid worden gesteld, om zulk eeu rijk museum te zien en te bewonderen.

Haarlem, 12 April. Naar men verneemt, is het bouwen van een nieuw weeshuis voor de Vereenigde Doopsgezinde gemeente bij onderhandsche aanneming gegund aan de heeren Meijer en Dyserinck hier ter stede.

* Katwijk aan Zee, 12 April. Sedert 29 Maart zijn hier 28 schuiten aangekomen, waarvan 8 Noordvaarders, die besomden ƒ 340 à 450, in 18 dagen reis. De kustvisschers waren in deze week genoodzaakt, door noordwestewind en hooge zee te vroeg aan wal te zetten; zij besomden in 3 à 4 dagen van ƒ 50 tot 120. Groote tarbot weinig aangebragt ƒ 6 à 8, tong 15 à 25 ct., bunschol 40 à 60 ct. per stuk, buitelek droogschol ƒ 6.25 à ƒ 6.65, binnelek droogschol ƒ 3.25 à 3.50, idem droog braad ƒ 2,75 à 3, idem droog keu ƒ 1.50 à ƒ 1.80, idem droog scharren ƒ 3.50 à 4, veel garnaal gevangen ƒ 1.50 à 1.80, alles per mand.

Deventer, 12 April. Wij vernemen dat, uit het achttal sollicitanten voor de betrekking van directrice aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes hier ter stede, door Burg. en Weth. op de voordragt aan den Raad zijn geplaatst: 1o. mevrouw A. E. der Mouw—Zillinger te Zwolle; 2o. mej. P. M. Meijer te Rotterdam; 3o. mevrouw de wed. C. R. Marx—Koek Lis te Arnhem. (D. Ct.)

* Vollenhove, 12 April. De haringvangs beliep deze week 4100 tal à ƒ 1.10 per tal (200 stuks). De vangst van bot bedroeg slechts 170 Ned. p. à ƒ 16.

Leeuwarden, 11 April Wegens zijn benoeming tot mede-directeur der algemeene Friesche levensverzekering-maatschappij, heeft de heer H.