Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/116

Deze pagina is gevalideerd
102
OVER DE NATUURKEUS.

nelijke sexe onzer huisdieren, zooals de krans om den bek der postduif, en de op hoornen gelijkende uitwassen der mannetjes van sommige hoendersoorten, van welke wij niet kunnen gelooven dat zij voor de mannetjes nuttig zijn in het vechten, of dat zij aantrekkelijk zijn voor de wijfjes. En dergelijke gevallen zijn er meer, onder anderen het bosje haar op de borst van den kalkoenschen haan, waarvan wij niet kunnen gelooven dat het den vogel nuttig is of tot sieraad verstrekt—inderdaad, als dat bosje haar in den tammen staat te voorschijn gekomen was, zou het ongetwijfeld eene wanstaltigheid geheeten geworden zijn.


VOORBEELDEN VAN DE WERKING DER NATUURKEUS.


Ten einde eene verklaring te geven van de wijze waarop ik mij voorstel dat de natuurkeus werkt, neem ik de vrijheid hier een paar denkbeeldige voorbeelden in te lasschen. Laat ons stellen dat wij met een dier, bij voorbeeld een wolf, te doen hebben. De wolf aast op verscheidene dieren, en overweldigt het eene door zijne kracht, het andere door zijne volharding, het derde door zijne vlugheid. Stellen wij nu dat zijne vlugste prooi, het hert, door de eene of andere oorzaak zeer veel afgenomen was in getal in het land, waarin beiden leven, of wel dat eene andere prooi in getal verminderd was, gedurende dat jaargetijde waarin de wolf het meest door den honger te lijden heeft. In die omstandigheden, dunkt mij, bestaat er geen de minste twijfel of de vlugste en slimste wolven zullen de meeste kans hebben om in het leven te blijven, en zoodoende om behouden of uitgekozen te worden—gesteld evenwel dat zij kracht genoeg overhouden om in andere jaargetijden andere dieren te kunnen vermeesteren, als zij hun voedsel daarin moeten vinden. Ik zie geen reden waarom wij hieraan zouden moeten twijfelen, evenmin als aan de verbetering der jagthonden door den mensch, die zorgvuldig en opzettelijk de beste honden uitzoekt, of wel die