Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/128

Deze pagina is gevalideerd
114
OVER DE NATUURKEUS.

Ongetwijfeld zal het den meesten natuurkundigen als eene zonderlinge ongeregeldheid voorgekomen zijn, te zien, zoowel bij dieren als bij planten, dat soorten van de zelfde familie en zelfs van het zelfde geslacht, ofschoon in bijna alle deelen der bewerktuiging zoo zeer met elkander overeenkomstig, echter niet zelden het geval vertoonen dat sommigen manwijven en dat anderen van ééne sexe zijn. Doch als alle manwijven nu en dan kruisen met andere individuen, dan wordt het verschil tusschen soorten van eene en soorten van twee sexen, wat de voortteling betreft, al zeer gering.

Door al deze beschouwingen en door de menigte bijzondere feiten, die ik verzameld heb, ben ik overtuigd geworden dat zoowel in het planten- als in het dierenrijk eene kruising met een verschillend individu eene natuurwet is. Ik weet dat er vele gevallen zijn waarop die wet moeijelijk is toe te passen: doch ik ben bezig die te onderzoeken en zoo mogelijk op te klaren. Wij mogen dus ten besluite aannemen: 1, dat bij vele bewerktuigde wezens eene kruising tusschen twee individuen noodzakelijk is voor elke geboorte; 2, dat bij andere wezens het kruisen misschien slechts met lange tusschenpoozen geschiedt; en 3, dat bij geen enkel schepsel eene zelfbevruchting op den duur denkbaar is.


OVER DE OMSTANDIGHEDEN DIE VOOR DE NATUURKEUS GUNSTIG ZIJN.


Dit is een hoogst belangrijk onderwerp. Eene groote ophooping van erfelijke en verschillende wijzigingen is ongetwijfeld van het grootste gewigt; doch ik geloof dat ook verschillende individuele toestanden daarbij zeer in het oog gehouden moeten worden. Een groot getal van individuen zal eene grootere kans verschaffen voor het ontstaan van de eene of andere nuttige wijziging in een bepaald tijdperk, en zal kunnen opwegen tegen grootere wijzigingen, die zich bij enkele indivi-