watervijvers. De landbouwer weet zeer goed dat hij de beste vrucht krijgt van zijne velden, door telkens de planten die hij verbouwt te verwisselen met anderen van verschillende orden: de natuur doet volkomen het zelfde. De meeste dieren en planten, welke rondom zekere kleine plek gronds wonen, zouden op die plek kunnen leven—voorondersteld dat zij niet in het eene of andere opzigt zeer bijzonder van natuur was—en doen als 't ware hun uiterste best om op die plek te leven. Doch als zij daar met elkander in mededinging geraken, zullen de voordeelen die het verschil in ligchaamsinrigting, in gewoonten en in levenswijs aan de eene of andere soort verschaffen, bepalen en uitspraak doen, welke soorten de heerschenden zullen worden; en het zal blijken dat het de algemeene regel is dat zij zullen behooren tot hetgeen wij verschillende geslachten en orden noemen.
Het zelfde verschijnsel ziet men als er planten door de kunst van den mensch inheemsch gemaakt worden in een vreemd land. Men zou verwachten dat de planten, waarmede het gelukt is om die in zeker land inheemsch te maken, in het algemeen zeer na verwant zullen zijn aan de inlandschen: want deze laatsten beschouwt men gewoonlijk als bijzonder geschapen en geschikt voor het land, dat zij bewonen. Ook zou men verwachten dat de inheemsch gemaakte planten zullen behooren tot eenige weinige groepen, die bijzonder geschikt zijn voor zekere standplaatsen in de nieuwe landstreek. Doch het is geheel anders. alph. de candolle heeft te regt in zijn groot en schoon werk gezegd, dat de flora van een gewest door het inheemsch worden van vreemde planten meer nieuwe geslachten dan nieuwe soorten wint, in verhouding tot het getal der inlandsche geslachten en soorten. Tot een enkel voorbeeld diene het volgende. In de laatste uitgave van het werk van asa gray, Manual of the Flora of the Northern United States, zijn 260 inheemsch gemaakte planten opgesomd, en dezen behooren tot 162 geslachten. Wij zien daar-