die allen van onderen naar elkander loopen en naar één punt wijzen, en dat punt stelt eene enkele soort voor, den vooronderstelden enkelvoudigen oorsprong van onze verschillende nieuwe ondergeslachten en geslachten.
Vestigen wij nu onze aandacht op de kenmerken van de nieuwe soort F14, welke voorondersteld wordt niet veel in kenmerken afgeweken te zijn, maar den vorm van F onveranderd of ten minste zeer weinig veranderd behouden te hebben. In dit geval zullen hare betrekkingen tot de andere veertien nieuwe soorten zeer zonderling en zamengesteld zijn. Wijl zij afstamt van eenen vorm die tusschen de twee moedersoorten A en I stond, welke nu voorondersteld worden uitgestorven en onbekend te zijn, zal zij in zekere opzigten staan tusschen de twee groepen, welke van die soorten afkomstig zijn. Doch daar die twee groepen in kenmerken uiteengelooopen zijn en dus afwijken van den grondvorm harer ouders, zal de nieuwe soort F14 niet onmiddellijk daar tusschen in staan, maar eerder tusschen twee grondvormen van de twee groepen: elk natuurkundige zal zich zulke gevallen kunnen voorstellen.
Wij hebben tot hiertoe steeds voorondersteld dat de dwarslijnen der teekening een duizendtal generatiën voorstellen, doch elke ruimte tusschen die lijnen kan even goed een millioen of honderd millioenen generatiën verbeelden, en ook tevens eene afdeeling van de lagen der aardkorst, die fossilen en versteeningen bevatten. In ons hoofdstuk over de geologie zullen wij op dit onderwerp terugkomen, en wij zullen dan zien dat onze teekening dienstig is ter verklaring van de verwantschappen der uitgestorvene schepselen, die, ofschoon in het algemeen tot de zelfde orden of familiën of geslachten behoorende als de thans levenden, echter dikwijls door hare kenmerken tusschen de thans levende groepen staan. Wij kunnen dit feit begrijpen door de omstandigheid dat de uitgestorvene soorten in lang verledene tijden leefden, toen de afwijkende vertakkingen nog minder uiteengespreid waren geworden dan thans.