VIJFDE HOOFDSTUK.
OVER DE WETTEN DER VERANDERLIJKHEID.
De invloed van uitwendige toestanden.—Het gebruik en het onbruik in verband met de natuurkeus.—Het gewennen aan het klimaat.—Het verband der deelen onderling.—Vergoeding en evenwigt.—Veranderlijkheid van werktuigen die slechts in beginsel aanwezig of weinig ontwikkeld zijn.—Ongewoon hoog ontwikkelde werktuigen zijn zeer veranderlijk.—De soorten veranderen meer dan de geslachten.—Bijkomende sexuele kenmerken zijn veranderlijk.—De soorten van het zelfde geslacht veranderen op gelijke wijze.—Terugkeer tot lang verlorene kenmerken.—Overzigt.
Tot hiertoe hebben wij telkens als er over veranderingen gesproken werd, die zoo veelvuldig bij de schepselen in den tammen staat en in mindere mate ook in den natuurstaat gebeuren, het woord kans of toeval gebezigd. Natuurlijk is dit eene zeer onnaauwkeurige uitdrukking, doch zij bewijst onze diepe onkunde van de oorzaken der veranderingen in het algemeen. Sommige schrijvers willen dat het even goed tot de werkzaamheden van het voorttelingstelsel behoort, individuele verschillen of zeer geringe afwijkingen voort te brengen, als te maken dat het kind op de ouders gelijkt. Doch de veel grootere veranderlijkheid en het veel meer voorkomen van gedrochten in den tammen dan in den natuurstaat, doen mij gelooven dat afwijkingen in het eene of andere opzigt vooral te danken zijn aan den aard der levensvoorwaarden, waaraan de ouders en hunne naaste voorvaderen gedurende verscheidene generatiën zijn blootgesteld geweest. In het eerste hoofdstuk