Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/190

Deze pagina is gevalideerd
174
OVER DE WETTEN DER VERANDERLIJKHEID.

dene rassen verschijnt. Dit mogen wij besluiten daar wij boven gezien hebben dat die kleurkenmerken zeer vatbaar zijn om in de gekruiste afstammelingen van twee onderscheidene en verschillend gekleurde rassen te verschijnen, en er is hier niets in de levensvoorwaarden om het wederverschijnen van de leikleur met de verschillende merken te veroorzaken.

Het is ongetwijfeld een zeer opmerkelijk feit dat er kenmerken weder te voorschijn komen nadat zij gedurende honderde generatiën verloren gegaan waren. Doch als een ras slechts eenmaal met een ander ras wordt gekruist, vertoonen de jongen gewoonlijk eene zeer bepaalde neiging om gedurende vele generatiën tot de kenmerken van het eene ras terug te keeren, ja volgens sommigen zelfs gedurende een dozijn of een twintigtal van generatiën. Na twaalf generatiën staat het bloed van den stamvader tot dat van den nazaat gelijk 1 staat tot 2048, en echter zien wij dat er toch terugkeer tot zijne kenmerken plaats heeft. In een ras dat niet gekruist is geworden, maar waarin beide ouders het eene of andere kenmerk verloren hebben, hetwelk door den voorvader bezeten werd, bestaat steeds het streven om vroeg of laat tot dat kenmerk terug te keeren, al duurt het vele generatiën voordat het gebeurt. Als een kenmerk dat in een ras verloren gegaan is, weder verschijnt na een groot getal van generatiën, is het zeer waarschijnlijk, niet dat de nakomelingen in eens weder gelijk worden aan den stamvader, maar dat er in elke opvolgende generatie een streven bestaan heeft om het bedoelde kenmerk te voorschijn te brengen, en dat zulks ten laatste onder onbekende gunstige omstandigheden aan het licht is gekomen. Bij voorbeeld, het is waarschijnlijk dat er in elke generatie van den raadsheer, die hoogst zelden eene blaauwe duif met zwarte dwarsstrepen voortbrengt, een streven heeft bestaan om die kleur te doen verschijnen. Het is waar, dit is slechts eene vooronderstelling, maar die door eenige feiten gesteund wordt. Ook zie ik niet in waarom eene neiging om zulk een kenmerk na vele gene-