bekend zijn—en daarom waren zij zeer geschikt om verdrongen en uitgeroeid te worden door de vormen, welke zij met elkander verbonden. Immers dezen, in grooteren getale bestaande, verschaften eene grootere gelegenheid tot werken aan de natuurkeus, wijl zij meer afwisselden of gewijzigd werden — ook om ons bekende redenen.
Eindelijk; niet het eene of andere tijdperk alleen maar alle tijdvakken te zamen beschouwende, moeten er, als mijne redenering goed is, tallooze tusschenrassen bestaan hebben, die alle soorten eener groep naauw met elkander verbonden: doch de natuurkeus streeft altijd, gelijk wij reeds dikwijls opgemerkt hebben, om de stamvormen en de tusschenvormen te vernietigen. Daarom kan het bewijs van het eenmaal bestaan hebben dier vormen slechts geleverd worden door de fossile overblijfselen, die bewaard zijn gebleven, zooals wij in een volgend hoofdstuk hopen te bewijzen, in een bij uitstek onvolkomenen toestand, en uit tijdvakken door lange tusschenpoozen gescheiden, waaruit geene overblijfselen bewaard of ten minste gevonden zijn.
OVER DEN OORSPRONG EN DE OVERGANGEN VAN BEWERKTUIGDE WEZENS DIE BIJZONDERE GEWOONTEN EN EENE BIJZONDERE LIGCHAAMSINRIGTING BEZITTEN.
Er is door de bestrijders van mijne leer gevraagd geworden, hoe bij voorbeeld een op het land wonend en vleeschetend dier in een waterdier veranderd kan zijn geworden, want hoe kon het dier in zijnen overgangtoestand bestaande blijven? Het is gemakkelijk te bewijzen, dat er in de zelfde groep vleeschetende dieren bestaan, die in hunne gewoonten alle trappen bezetten tusschen volkomene waterdieren en volkomene landdieren, en wijl elk dier den strijd voor het bestaan moet voeren, zoo blijkt daaruit dat elk door zijne gewoonten wel