send voordeel schonken boven andere dieren in den strijd des levens. Derhalve is de kans om soorten met overgangtoestanden der ligchaamsinrigting in fossielen staat te vinden, altijd zeer gering, omdat zij in kleinere getallen bestaan hebben dan het geval is met soorten, welker inrigtingen tot volkomene ontwikkeling gekomen waren.
Wij willen nu een paar voorbeelden geven van gewijzigde en van veranderde gewoonten bij de individuen van de zelfde soort. Als er iets dergelijks gebeurt, zal het voor de natuurkeus gemakkelijk zijn het dier geschikt te maken, door de eene of andere wijziging zijner ligchaamsinrigting, voor zijne veranderde gewoonten of wel voor eene enkele, bijzondere gewoonte. Doch het is moeijelijk te zeggen en zelfs onmogelijk of de gewoonten in het algemeen eerst veranderen en de inrigtingen later, dan wel of geringe wijzigingen der inrigting tot eene verandering der gewoonten leiden: waarschijnlijk veranderen beiden veelal bijna gelijktijdig. Als gevallen van veranderde gewoonten is het genoeg te wijzen op velen onzer inlandsche insekten, die hun voedsel zoeken op warmekasplanten, of die bij uitsluiting van kunstmatige zelfstandigheden leven. Van afwisselende gewoonten zijn er ook eene menigte voorbeelden te geven: ik heb in Zuid Amerika dikwijls een braziliaansche vliegenvanger, Saurophagus sulphuratus, gezien, die zwevende boven zekere plek als in de lucht stond, en dan weêr boven eene andere plek staan bleef, volkomen zoo als onze torenvalk, Falco tinnunculus; en die op een anderen tijd op den oever eener rivier stond en op een visch aanschoot, zoodat het water in het rond spatte, gelijk de ijsvogel, Alcedo, bij ons doet. In ons land ziet men niet zelden de koolmees, Parus major, als een boomkruipertje, Certhia, langs de takken klimmen, en dikwijls ook als een klapekster, Lanius, kleine vogels dooden door hen den kop aan stukken te pikken; en ik heb dien zelfden vogel menigmaal de zaden van den taxisboom, Taxus baccata, op eenen tak zien en hooren aan stukken