Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/220

Deze pagina is gevalideerd
204
BEZWAREN TEGEN DE LEER.

ten einde te vroegere overgangtoestanden te leeren kennen, dan moeten wij tot zeer oude vormen gaan en—die zijn sedert lang allen uitgestorven.

Wij moeten zeer voorzigtig zijn in het zeggen dat een werktuig niet door het ondergaan van langzame wijzigingen gevormd kan zijn. Er zijn eene tallooze menigte gevallen bekend van een en het zelfde werktuig bij de lagere dieren, dat ten zelfden tijde verschillende verrigtingen uitoefent. Zoo dient het darmkanaal bij de larve van de schorpioenvlieg, Panorpa, en bij den donderaal, Cobitis fossilis, voor de spijsvertering, de ademhaling en de uitscheidingen. De zoetwaterpolijp, Hydra, kan het buitenste binnen gekeerd worden, en dan zal de buitenste oppervlakte de spijzen verteren en de maag zal ademhalen. In zulke gevallen zal het de natuurkeus gemakkelijk vallen, als er namelijk iets bij te winnen is, om een deel of een werktuig hetwelk twee werkzaamheden uitoefende, voor eene enkele verrigting te bestemmen en dus zijnen aard volkomen te veranderen. Twee verschillende werktuigen oefenen soms ten zelfden tijde de zelfde verrigting uit in het zelfde individu. Zoo zijn er visschen met kieuwen, waarmede zij de lucht inademen die in het water is opgelost, en tevens ademen zij onopgeloste lucht in door hunne zwemblazen; dit laatstgenoemde werktuig heeft soms eene luchtbuis, en is in lobben verdeeld, met bloedvaten die er over heen liggen. In zulk een geval zal een van beide werktuigen gemakkelijk zoo ver gewijzigd en verbeterd kunnen worden, dat het alleen al het werk doet, vooral omdat het gedurende zijne verandering altijd nog de hulp van het andere werktuig zal ondervinden; en daarna zal dat andere werktuig volkomen gewijzigd kunnen worden voor een geheel ander doel, of wel het zal geheel nutteloos worden en dus verloren gaan.

Dit voorbeeld van de zwemblaas der visschen is zeer geschikt om ons de bijzondere omstandigheid te vertoonen van