Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/236

Deze pagina is gevalideerd
220
BEZWAREN TEGEN DE LEER.

gingen geheel en al verschuldigd zijn aan de wetten der ontwikkeling; en dat zij, in het eerst in geen enkel opzigt nuttig voor de soort zijnde, naderhand door nog verdere wijzigingen zeer voordeelig geworden zijn voor de gewijzigde afstammelingen der soort. Ook mogen wij gelooven dat een deel hetwelk voorheen van groot belang was, dikwijls bewaard gebleven is, zooals de staart van een waterdier door zijne nakomelingen die het land bewonen; ofschoon het van zoo weinig belang voor de soort is geworden, dat het niet in den tegenwoordigen toestand door de natuurkeus verwekt kan zijn. Want de natuurkeus is eene magt welke eeniglijk werkt door het bewaren van nuttige veranderingen in den strijd voor het bestaan.

De natuurkeus zal in eene soort niets voortbrengen uitsluitend ten nutte of ten nadeele van eene andere soort: ofschoon zij wel zal voortbrengen deelen, werktuigen of uitscheidingen zeer nuttig en zelfs onmisbaar, of wel zeer schadelijk voor eene andere soort, maar in allen gevalle ten zelfden tijde nuttig voor den bezitter. De natuurkeus moet in elk wel bewoond gewest voornamelijk werken door middel van de mededinging der bewoners met elkander, en zal gevolgelijk veroorzaken volmaking of kracht in den levensstrijd, in verhouding tot den graad van volmaking die in het gewest heerscht. Daarom zullen de inwoners van eene landstreek en in het algemeen die van eene kleinere dikwijls wijken voor de bewoners van eene andere en gewoonlijk grootere. Want in het grootere gewest zullen meer individuen en meer onderscheidene vormen bestaan hebben en de mededinging moet sterker geweest zijn, en zij zullen derhalve hooger ontwikkeld moeten geworden zijn. De natuurkeus zal niet noodwendig volmaking bedoelen; ook, voor zoo ver wij met onze beperkte vermogens kunnen oordeelen, wordt de volmaaktheid nergens gevonden.

Door de leer der natuurkeus kunnen wij de ware bedoeling vatten van de oude spreuk "Natura non facit saltum." Dit gezegde is evenwel, als wij slechts de tegenwoordige aardbewoners