aan te brengen. In het vorige jaar evenwel vond ik toevallig in de maand Julij een mierennest met een ongemeen sterke slavenmagt, en zag ik dat eenige slaven met hunne meesters het nest verlieten en langs den zelfden weg als de laatsten naar een hoogen denneboom gingen, die een twintig ellen van het nest verwijderd stond. Allen klommen bij dien boom op, waarschijnlijk om bladluizen te zoeken. Volgens huber, die de beste gelegenheid had om waarnemingen in dit opzigt te doen, werken in Zwitserland de slaven gewoonlijk in gezelschap van hunne meesters om het nest te maken; en de slaven alleen openen en sluiten de deur 's morgens en 's avonds. Bovendien zegt huber uitdrukkelijk dat hunne voornaamste bezigheid bestaat in het vangen van bladluizen. Dit verschil in de gewoonten van de meesters en slaven in Zwitserland en Engeland komt slechts daardoor dat er een grooter getal mieren tot slaven gemaakt wordt in Zwitserland dan in Engeland.
Eens werd er mij berigt gebragt van eene verhuizing van F. sanguinea van het eene nest naar een ander. Het was een zeer belangrijk schouwspel, te zien hoe zorgvuldig de meesters hunne slaven in den bek overdroegen, in plaats van door hunne slaven gedragen te worden, zooals bij F. rufescens geschiedt. Op een anderen dag was ik zoo gelukkig om een twintigtal slavenmakers te zien, die allen op eene plek rondliepen en wel, zooals duidelijk was, niet om voedsel te zoeken. Zij gingen naar eene onafhankelijke gemeente van de slavensoort, F. fusca, maar werden dapper ontvangen en afgeslagen: soms zaten er wel drie van de laatsten op een van de slavenmakers, F. sanguinea. Dezen vermoordden hunne kleine vijanden onbarmhartig, en sleepten de lijken der gesneuvelden als voedsel naar hun nest; doch het mogt hun niet gelukken eenige poppen te rooven om die tot slaven op te voeden. Toen groef ik eenige poppen van F. fusca op uit een ander nest, en legde die neder op een open plekje digt bij het strijdveld: zij werden oogenblikkelijk gegrepen en weggedragen door de