Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/34

Deze pagina is gevalideerd
20
OVER DE VERANDERINGEN IN DEN TAMMEN STAAT.

de jongen zoowel als de ouden, gelijk müller aanmerkt, klaarblijkelijk aan volkomen de zelfde voorwaarden des levens onderworpen geweest zijn. Dit bewijst hoe onbelangrijk de onmiddellijke uitwerkselen van de levensvoorwaarden zijn, in vergelijking met de wetten die de voortteling, den wasdom en de erfelijkheid beheerschen; want indien de werking dier voorwaarden eene onmiddellijke geweest was, dan zou, immers als een der jongen eene wijziging vertoonde, waarschijnlijk ook door alle andere jongen de zelfde wijziging vertoond moeten worden. Het is moeijelijk om te bepalen in hoe verre hitte, vochtigheid, licht, voedsel, en dergelijken een onmiddellijken invloed op de eene of andere verandering uitoefenen: het schijnt dat die werkers een zeer geringen invloed op de dieren, maar een veel grooteren op de planten hebben. Uit dit oogpunt vooral zijn de nieuwste onderzoekingen van buckman zeer opmerkelijk. Als alle of bijna alle individuen, die aan zekere invloeden zijn blootgesteld, op de zelfde wijze aangedaan worden, dan schijnt het of de verandering onmiddellijk aan die invloeden geweten moet worden; maar in sommige gevallen kan men aantoonen en bewijzen dat volkomen tegenovergestelde verhoudingen geheel gelijke veranderingen van de inrigting des ligchaams verwekken. Desniettemin houd ik het er voor, dat toch sommige geringe veranderingen toegeschreven mogen worden aan de onmiddellijke werking van sommige voorwaarden des levens, zooals grooteren wasdom door vermeerdering van voedsel; verandering van kleur door bepaalde voedsels of door het licht; het dikker worden van de vacht door het klimaat.

Ook de gewoonte heeft een zeer stelligen invloed, blijkbaar onder anderen uit den tijd waarop zulke planten bloeijen, die uit het eene klimaat in het andere overgebragt worden. Ook bij de dieren vertoont zich die invloed: de vleugelbeenderen van de tamme eend wegen minder en de beenderen van de pooten meer, in verhouding tot het geheele geraamte, dan de zelfde beenderen van de wilde eend; en het schijnt mij toe, dat die