Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/406

Deze pagina is gevalideerd
118
DE VERSPREIDING DER SOORTEN OVER DE AARDE.

zijn, moeten wij aannemen dat er naauwelijks een enkel eiland bestaat, hetwelk niet voor eenigen tijd met een vast land vereenigd is geweest. Deze meening hakt de gordiaansche knoop van de verspreiding der soorten door, en lost menig bezwaar op; maar ik geloof niet dat wij regt hebben om zulke groote geographische veranderingen in het tijdperk, waarin de soorten bestaan, aan te nemen. Ik geloof wel dat wij vele redenen hebben om aan groote veranderingen in de hoogteligging van onze landen te gelooven, maar niet aan zulke groote veranderingen in hunne uitgestrektheid en breedteligging, dat zij in jonge tijdperken onderling en met de verschillende tusschenliggende eilanden vereenigd zijn geweest. Ik geloof wel aan het bestaan in vorige dagen van vele eilanden die nu onder de wateren des oceaans begraven liggen, en die gediend mogen hebben als rustplaatsen voor planten en dieren op hunne verhuizingen. In de zeeën die koralen voortbrengen vindt men, naar mijne meening, tegenwoordig zulke gezonkene eilanden als ringvormige riffen of atollen. Als het eens algemeen aangenomen is—en ik geloof vastelijk dat het eens zoo zal worden—dat elk soort voortgekomen is van eene enkele geboorteplaats, en als wij na verloop van tijd eene bepaalde wetenschap hebben van de middelen ter verspreiding, dan zullen wij in staat zijn om met zekerheid een oordeel te vormen over de vroegere uitgebreidheid van het land. Maar ik geloof geenszins dat het ooit bewezen zal kunnen worden, dat binnen een niet lang verleden tijdperk de vaste landen, die nu volkomen afgescheiden van elkander zijn, tot één vereenigd zijn geweest, of dat zij met elkander en de tusschen gelegene eilanden een enkel vast land hebben uitgemaakt. Verschillende feiten tot de verspreiding der soorten betrekkelijk—zooals het groote verschil in de zeefaunaas van de beide tegenovergestelde kusten van bijna alle vastelanden—de groote verwantschap van de tertiaire wezens der verschillende landen en zelfs der zeeën tot de tegenwoordige bewoners daarvan—zekere mate van