zich zelf genomen reeds een zeer zeldzaam geval. En zelfs al was dit het geval, hoe klein zou de kans zijn dat een zaadkorreltje juist in eene gunstige aarde viel en tot ontkiemen kwam. Doch het zou eene groote dwaling zijn te beweren dat—wijl een wel bewoond eiland, gelijk Engeland, in de laatste eeuwen geen landverhuizers van Europa of van een ander vast land, door zulke bij gelegenheid werkende middelen heeft ontvangen—een weinig bewoond eiland, ofschoon verder van het vaste land gelegen door dergelijke middelen daarom ook geen landverhuizers ontvangt. Ik twijfel niet of van twintig zaadkorrels of dieren die naar een ander eiland overgebragt worden, zelfs al is het veel minder digt bewoond dan Engeland, zal naauwelijks één zoowel geschikt zijn voor de nieuwe woonplaats, dat het daar inheemsch wordt. Maar dit is, dunkt mij, geen deugdelijk bezwaar tegen hetgeen door zulke middelen van vervoer, als wij boven opgesomd hebben, kan geschieden gedurende den langen geologischen tijd waarin een eiland opgeheven en gevormd werd, en voordat het door planten en dieren werd bewoond. Op een onbewoond eiland, waar weinig of geen vernielende insekten of vogels leven, zal bijna elke zaadkorrel, die er bij toeval aan land komt, zekerlijk ontkiemen en in het leven blijven, indien de plant slechts voor het klimaat is geschikt.
DE VERSPREIDING GEDURENDE DEN IJSTIJD.
De volkomene gelijkheid van vele planten en dieren op bergtoppen die van elkander zijn gescheiden door honderde mijlen laag land, waarin de bergbewoners niet bij mogelijkheid zouden kunnen bestaan, is een van de beste bewijzen voor het feit dat de zelfde soort op verschillende punten kan leven, zonder dat er schijn van mogelijkheid bestaat, dat zij van de eene plaats naar de andere is verhuisd. Waarlijk, het is zeer merk-