Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/426

Deze pagina is gevalideerd
138
DE VERSPREIDING DER SOORTEN OVER DE AARDE.

ten van wieren, Algae gemeen zijn aan Nieuw-Zeeland en aan Europa, doch niet in de tusschengelegene keerkringzeeën gevonden worden.

Wij moeten opmerken dat de noordelijke soorten en vormen die in de zuidelijke gedeelten van het zuidelijke halfrond en op de bergtoppen van de keerkringstreken gevonden worden, niet noordsche vormen zijn, maar tot de noordelijk gematigde luchtstreken behooren. H. c. watson zegt: "van de pool naar den evenaar trekkende, ziet men dat de bergfloraas al minder en minder noordsch worden." Vele vormen die op de bergen van de warme streken der aarde en op het zuidelijke halfrond leven, zijn twijfelachtige vormen, en worden door eenige natuurkundigen voor soortelijk verschillend, door anderen voor rassen gehouden; maar sommigen zijn wezenlijk de zelfden, en velen, ofschoon na verwant aan noordsche vormen, moeten als verschillende soorten beschouwd worden.

Laat ons nu zien welk licht er door de bovengemelde feiten verspreid wordt over het geloof, gesteund door eene menigte geologische bewijzen, dat de geheele aarde of ten minste een groot gedeelte daarvan gedurende den ijstijd gelijktijdig veel kouder was dan tegenwoordig. De ijstijd, bij jaren gerekend, moet zeer lang geweest zijn; en als wij bedenken over welke groote ruimten inheemsch geworden dieren en planten binnen weinige eeuwen verspreid zijn geworden, dan moet die ijstijd meer dan genoeg zijn geweest om eene ontzaggelijk groote verhuizing te veroorloven. Toen het langzamerhand kouder werd, zullen alle planten en dieren der keerkringen van beide zijden naar den evenaar getrokken zijn, gevolgd op dien togt door de schepselen der gematigde streken, en dezen op hunne beurt door de noordsche vormen. De keerkringplanten stierven waarschijnlijk grootendeels uit; in hoe verre kan niemand zeggen: misschien bezaten de keerkringgewesten voorheen evenveel soorten als wij tegenwoordig aan de Kaap de Goede Hoop en in de gematigde gedeelten van Nieuw-Holland opgehoopt zien.