Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/427

Deze pagina is gevalideerd
139
GEVOLGEN VAN DEN IJSTIJD.

Wijl wij weten dat vele keerkringplanten en dieren eene vrij groote koude kunnen verduren, zullen er misschien velen aan de vernieling zijn ontkomen, hetzij door een min of meer gematigd worden der temperatuur, hetzij door zich te vestigen in de laagste, meest beschutte en warmste gewesten. Doch wij moeten daarom toch nooit vergeten dat alle keerkringbewoners min of meer geleden moeten hebben. Aan den anderen kant zullen de gematigde schepselen, nadat zij verder naar den evenaar getrokken waren, ofschoon in nieuwe omstandigheden geplaatst, toch minder geleden hebben: het is zeker dat vele gematigde planten, als zij voor mededingers beveiligd worden, in een veel warmer klimaat kunnen leven dan waarin zij te huis behooren. Daarom is het dunkt mij mogelijk—in acht nemende dat de keerkringschepselen in lijdenden toestand waren en niet in staat waren om het intrekken van landverhuizers in hun gebied te weren—dat zeker aantal van de krachtigste en heerschende gematigde vormen de inboorlingen hebben verdrongen, en den evenaar bereikt hebben, of dien zelfs overgetrokken zullen zijn. Die vijandelijke inval zal zeer begunstigd zijn geworden door de hoogte van het land en misschien ook door de droogte van het klimaat; want Dr. falconer meldt mij dat het de vochtigheid met de warmte der keerkringen is, die zoo hoogst noodlottig is voor de overblijvende planten van een gematigd klimaat. Maar aan den anderen kant zullen juist de vochtigste en heetste gewesten een toevlugtoord voor de keerkringschepselen zijn geweest. De bergketenen ten noordwesten van den Himalaya en de lange keten der Cordilleras schijnen de twee groote wegen geweest te zijn, langs welke de verhuizing geschiedde. Het is een merkwaardig feit, hetwelk mij voor eenigen tijd door Dr. hooker werd medegedeeld, dat alle zigtbaar bloeijende planten, ongeveer zes en veertig in getal, gemeen aan het Vuurland en aan Europa, nog gevonden worden in die deelen van Noord-Amerika welke op den reisweg gelegen moeten hebben. Doch ik twijfel er niet aan of sommige gematigde schep-