was, maar dat zij hier en daar uitgestorven kunnen zijn; zoo dat wij nu niet meer een onafgebroken gebied vinden, maar een gebied met opene tusschenvakken of strooken. Hoe het ook zij, ik geloof vastelijk dat de groote verspreiding van zoetwaterdieren, hetzij onveranderd van vorm, hetzij gewijzigd, voornamelijk afhangt van de groote verspreiding der zaden en eijeren door hoogere dieren, voornamelijk door water- en moerasvogels, die ver kunnen vliegen en van den eenen poel naar den anderen trekken. Gelijk een zorgvuldig bloemkweeker neemt de natuur zaad van het eene perk en zaait het in een ander, dat geschikt is om het te ontvangen.
OVER DE BEWONERS DER EILANDEN.
Wij komen nu tot de behandeling van het laatste der drie bezwaren die het moeijelijkst zijn op te lossen uit het oogpunt dat alle individuen van de zelfde zoowel als van verwante soorten van een enkelen gemeenen stamvader afstammen en derhalve van eene en de zelfde geboorteplaats afkomstig zijn, niettegenstaande zij in den loop des tijds naar verschillende punten der aarde zijn verhuisd.
Ik heb reeds gezegd dat ik de meening van forbes, namelijk dat alle eilanden eens en wel in niet zeer oude geologische tijdperken met de vaste landen verbonden waren, niet kan aannemen. Als dat waar was zou er menige zwarigheid weggenomen zijn; doch niet allen zouden, naar ik meen, daarom zijn opgeruimd. In de volgende beschouwingen zal ik mij niet tot de vraag naar de verspreiding der soorten alleen bepalen, maar tevens eenige andere zaken behandelen die tot de leer der onafhankelijke schepping zoowel als tot die der afstamming met wijzigingen betrekking hebben.
De soorten die op eilanden wonen zijn allen klein in getal, vergeleken met die welke op even groote plekken van het