pelijken stamvader afkomstig zijn, zich vermenigvuldigd hebben en trapgewijs hare kenmerken hebben uiteengespreid, daarbij gevoegd dat zij bij overerving eenige kenmerken gemeenschappelijk bewaard hebben, kunnen wij de zeer zamengestelde en zeer uiteenloopende verwantschappen verklaren, waardoor alle leden der zelfde familie of hoogere groep te zamen verbonden worden. Want de algemeene stamvader eener geheele familie of soort—nu door de uitsterving in verschillende groepen en ondergroepen verbrokkeld—zal eenigen zijner kenmerken, op verschillende wijzen en in onderscheidene graden gewijzigd, aan allen overgedragen hebben. Gevolgelijk zullen de verschillende soorten in eene verschillende mate aan elkander verwant zijn, zooals duidelijk op onze meer genoemde teekening wordt voorgesteld, door lijnen van eene verschillende lengte. Hoe moeijelijk is het niet om de bloedverwantschap van de leden eener oude adelijke familie zelfs met behulp van eenen stamboom te bewijzen, en zonder die hulp is zulks wel bijna onmogelijk. En daaruit kunnen wij nagaan hoeveel moeite het den natuurkundige gekost moet hebben, zonder hulp van eene teekening de verschillende verwantschappen te beschrijven, die hij tusschen de vele levende en uitgestorvene leden van de zelfde groote natuurlijke klasse ontdekte.
De uitsterving heeft, gelijk wij in het vierde hoofdstuk gezien hebben, eene groote rol gespeeld in het bepalen en in het wijder maken van de ruimte tusschen de onderscheidene groepen van elke klasse. Aan de zelfde oorzaak mogen wij zelfs het onderscheid van geheele klassen toeschrijven—bij voorbeeld dat hetwelk er bestaat tusschen de vogels en alle andere gewervelde dieren—door te gelooven dat vele oude vormen des leven volkomen verloren gegaan zijn, oude vormen, door welke de eerste stamvaders der vogelen voorheen verbonden waren met de eerste stamvaders van de andere klassen der gewervelde dieren. Daarentegen is er eene geringere uitsterving van die vormen des levens geweest welke eens de visschen met