de oogen der dieren die in donkere holen leven, en in dat van de vleugelen der vogels die op eilanden des oceaans wonen, die zelden genoodzaakt werden om te vliegen en ten laatste het vermogen om te vliegen verloren hebben. Ook kan een werktuig dat onder zekere voorwaarden of in zekere omstandigheden nuttig is, in andere omstandigheden nadeelig worden, zooals de vleugels van kevers die op kleine en kale eilanden leven: en in dit geval zal de natuurkeus streven om zulk een werktuig te doen afnemen of teruggaan, totdat het onschadelijk en rudimentair is geworden.
Elke verandering in verrigting die door onmerkbaar kleine schreden tot stand gebragt kan worden, ligt in het bereik der natuurkeus, zoodat een werktuig hetwelk onder eene veranderde levenswijze nutteloos of schadelijk voor zeker doel is geworden, gewijzigd en voor een ander doel nuttig gemaakt kan worden. Of wel, een werktuig kan voor eene enkele van zijne vorige verrigtingen bewaard blijven. Als een werktuig nutteloos is geworden, kan het wel veranderlijk zijn, want zijne veranderingen zullen niet door de natuurkeus verhinderd worden. In welk levenstijdperk het onbruik of de keus een werktuig terug doet gaan—en dit zal gemeenlijk het geval zijn als het schepsel volwassen geworden of tot rijpheid gekomen is—de erfelijkheid op een overeenkomstigen leeftijd zal toch altijd het werktuig in zijn teruggeganen toestand op den zelfden leeftijd weder te voorschijn doen komen, en het zal gevolgelijk zelden reeds in het embryo aangedaan of teruggegaan zijn. Op die wijze is het ons begrijpelijk hoe het komt dat de rudimentaire werktuigen betrekkelijk grooter dan andere werktuigen zijn bij het embryo, en betrekkelijk kleiner bij het volwassene dier. Maar indien elke stap in den teruggang geërfd werd, niet op een overeenstemmenden leeftijd, maar in een zeer vroeg levenstijdperk—wat wij om goede redenen als mogelijk mogen aannemen—dan zal het rudimentaire deel de neiging vertoonen om volkomen verloren te gaan, en wij zullen derhalve