van de kruislingen kan niet als zonder uitzondering beschouwd worden. Ook is hunne vrij algemeene vruchtbaarheid niet iets vreemds, als wij ons herinneren dat het niet denkbaar is, dat hunne geheele gestellen of wel hunne voortplantingstelsels zeer veel gewijzigd zullen zijn. Bovendien, de meeste rassen waarmede men proeven genomen heeft, waren getemd, en wijl het temmen—ik bedoel niet het opsluiten alleen—duidelijk de onvruchtbaarheid vermindert, kunnen wij immers niet verwachten dat het onvruchtbaarheid zal verwekken.
De onvruchtbaarheid der basterden is een geheel ander geval dan die van eerste kruisingen, want hunne voortplantingwerktuigen zijn min of meer magteloos; terwijl bij de eerste kruissingen die werktuigen aan weerszijden in een zeer volkomenen toestand zijn. Wijl wij steeds kunnen waarnemen dat bewerktuigde wezens van allerlei aard in zekere mate onvruchtbaar worden, als hunne gestellen aangetast worden ten gevolge van zeer verschillende en nieuwe levensvoorwaarden, zoo behoeft het ons niet te verwonderen dat basterden in zekere mate onvruchtbaar zijn: want het kan wel niet anders of hun gestel moet geschokt zijn geworden, omdat het uit twee verschillende wezens is zamengesteld. Dat zelfde verband tusschen oorzaken en gevolgen zien wij ook in eene andere, hoewel juist tegenovergestelde reeks van feiten: namelijk dat de kracht en de vruchtbaarheid van alle bewerktuigde wezens toenemen door geringe veranderingen in hunne levensvoorwaarden, en dat de afstammelingen van ligt gewijzigde vormen of rassen door kruising kracht en vruchtbaarheid verkrijgen. Zoodat aan den eenen kant groote veranderingen in de levensvoorwaarden en kruisingen tusschen zeer gewijzigde vormen de vruchtbaarheid verminderen; terwijl aan den anderen kant geringe veranderingen in de levensvoorwaarden en kruisingen tusschen minder gewijzigde vormen de vruchtbaarheid vermeerderen.
Ook ten opzigte van de verspreiding over de aarde zijn de