Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/539

Deze pagina is gevalideerd
251
ALGEMEEN OVERZIGT EN BESLUIT.

secundaire wetten zijn voortgebragt. Zij nemen de veranderlijkheid aan als eene vera causa in het eene geval, en zij verwerpen haar zonder redenen daarvan te geven en geheel willekeurig in het andere, ja zonder van eenig onderscheidingteeken melding te maken. Er zal een dag komen waarop dit als een merkwaardig voorbeeld van verblindheid door vooringenomenheid en vooroordeel aangehaald zal worden. Die schrijvers zien geen grooter wonder in een mirakel, in eene schepping, dan in eene gewone geboorte. Maar gelooven zij inderdaad dat er op ontelbare tijdstippen in de geschiedenis der aarde aan zekere grondstoffen, aan zekere atomen het bevel gegeven is om plotseling tot levende weefsels te worden? Gelooven zij dat er bij elk voorondersteld scheppingsbedrijf een individu of dat er verscheidenen werden geschapen? Waren alle ontelbare verscheidenheden van planten en dieren geschapen als zaad, of eijeren, of als volwassen? en in het geval dat het laatste voor de zoogdieren wordt aangenomen, waren zij dan geschapen met de valsche kenmerken dat zij eens in eene baarmoeder gevoed waren geworden, of hadden zij geen navel? Ofschoon die natuurkundigen eene volledige opheldering en verklaring van elke moeijelijkheid verlangen van hen, die aan de onbestendigheid der soorten gelooven, van hunnen kant bewijzen zij niets te weten van het eerste verschijnen der soorten: zij bemantelen hunne onwetendheid met hetgeen zij een eerbiedig stilzwijgen noemen.

Men zou kunnen vragen hoe ver ik de leer van de wijziging der soorten uitstrek. Die vraag is moeijelijk te beantwoorden, omdat, hoe verschillender de vormen zijn die wij beschouwen, des te meer verliezen onze bewijzen in kracht. Maar in sommige opzigten gaat mijne leer al vrij ver. Alle leden van geheele klassen kunnen zamen verbonden worden door eene keten van verwantschappen, en allen kunnen naar het zelfde beginsel gerangschikt worden in groepen ondergeschikt aan groepen. Fossile overblijfselen vullen somtijds wijde ruimten tusschen